12
Inleiding
Gebruik
Bedieningselementen
Het Infotainmentsysteem wordt be‐
diend met behulp van functietoetsen,
multifunctieknoppen en op het display
weergegeven menu's.
Invoer kan naar keuze plaatsvinden
via:
■ de centrale bedieningseenheid op
het instrumentenpaneel 3 4
■ bedieningsknoppen op het stuur
3 4
Het Infotainmentsysteem in- of
uitschakelen
Druk de X-knop kort in. Na het in‐
schakelen is de laatst geselecteerde
infotainmentbron actief.
Automatisch uitschakelen
Wanneer u het infotainmentsysteem,
terwijl het contact uitstaat, met behulp
van de X-knop hebt ingeschakeld,
dan wordt het 30 minuten na de laat‐
ste invoer automatisch weer uitge‐
schakeld.
Volume instellen
Draai aan de X-knop. De actuele in‐
stelling verschijnt op het display.
Bij het inschakelen van het infotain‐
mentsysteem wordt automatisch het
laatst geselecteerde volume inge‐
steld mits dit het maximum inschakel‐
volume niet overschrijdt.
Het volgende kan afzonderlijk worden
ingesteld:
■ het maximaal opstartvolume
3 22
■ het volume van verkeersberichten
3 22
■ het volume van de navigatieberich‐
ten (alleen CD 500 / DVD 800)
3 56
Voor snelheid gecompenseerd
volume
Na inschakeling van het voor snel‐
heid gecompenseerd volume 3 22
wordt het volume automatisch zoda‐
nig aangepast dat u geen geluid van
het wegdek of van de rijwind hoort.
Mute
Druk op de PHONE-toets (wanneer
telefoonportal beschikbaar is: enkele
seconden indrukken) om de audio‐
bronnen te dempen.
Om de demping opnieuw te annule‐
ren: draai aan de X-knop of druk op‐
nieuw op de PHONE-toets (indien te‐
lefoonportal beschikbaar is: enkele
seconden indrukken).
Volumebegrenzing bij hoge
temperaturen
(alleen CD 300 / CD 400)
Bij zeer hoge interieurtemperaturen
begrenst het Infotainmentsysteem
het maximaal instelbare volume. Het
volume wordt zonodig automatisch
verlaagd.
Bedieningsstanden
Radio
Druk op de RADIO-toets om het ra‐
diohoofdmenu te openen of om tus‐
sen verschillende frequentiebereiken
te wisselen.