46
Hoofdstuk 7 • Veiligstellen van de werking door de gebruiker
7.1.4
Functiecontrole van de brandbeveiligingsvoorzieningen
U controleert de brandbeveiligingsvoorzieningen van de brandmeldinstallatie doordat deze
activeert (zie vanaf pagina 26 in hoofdstuk 5.4.3: „Sturingen tonen en bedienen – [Sturingen]").
De activering van een uitgangsfunctie voor testdoeleinden werkt als een echte activering!
Let erop dat hierbij ook een onopzettelijke activering van een blusinstallatie en zodoende
een gevaar voor mensenlevens resp. voor grote materiële schade kan ontstaan.
7.1.5
Functiecontrole van de doormelders
Voor het activeren van een doormelder voor testdoeleinden is er in de centrale geen eigen
bedieningsfunctie voorzien. Het controleren van een doormelder kan alleen door bewuste
activering van een melder (bijv. van een handmelder) plaatsvinden.
Het activeren van een doormelder moet in ieder geval vooraf met de hulpverlenende dient (bijv.
de brandweer) worden afgesproken. Het ongemotiveerd oproepen van reddingskrachten dient in
ieder geval te worden voorkomen.
7.2
Andere controles
Naast de functiecontroles van de apparaten dienen er ook regelmatig controles van de
brandmeldinstallatie ten aanzien van zijn reglementaire toepassing te worden uitgevoerd. Let op
alle overheidsvoorschriften ten aanzien van het gebruik van de brandmeld- resp. blusinstallatie. De
navolgende lijst geldt slechts als voorbeeld voor de belangrijkste criteria van een typische
brandmeld- resp. blusinstallatie.
Controleer of er bouwkundige gebruiksveranderingen tot stand werden gebracht.
Controleer of er visueel herkenbare beschadigingen aan de geïnstalleerde apparatuur en het
leidingsysteem bestaan.
De zone van 0,5m onder een automatische brandmelder moet voor een correcte functionaliteit
van de melder worden vrij gehouden. De vrije toegankelijkheid van een handmelder moet te
allen tijde gegarandeerd zijn.
Zorg ervoor dat alle gebruiksdocumenten (bijv. brandbeveiligingstekeningen) voor werkelijke
alarmen in de actueel geldende uitgave beschikbaar zijn.
7.3
Verhelpen van storingen en onderhoud
Gestoorde installatiecomponenten kunnen hun werking niet of niet voldoende ontplooien. Laat
storingen daarom zo snel mogelijk door een geschoold en geautoriseerd vakbedrijf (bij voorkeur
het bedrijf dat ook het periodiek onderhoud aan de installatie uitvoert) verhelpen.
Brandmeldinstallaties en blusinstallaties moeten regelmatig door een vakkundige servicemonteur
worden onderhouden en – indien nodig – worden gerepareerd. Als vakkundige servicemonteur voor
de brandmeldinstallatie is uitsluitend een door LST of een door LST uitdrukkelijk gemachtigde
personen aantoonbaar regelmatig geschoold en geautoriseerd vakbedrijf te beschouwen.
Niet vakkundig onderhouden brandmeldinstallatie kan zijn taak, het vroegtijdig melden
van een brand, eventueel niet vervullen. Naast het daarmee gepaard gaande grof nalatig in
gevaar brengen van personen kan een brandverzekering om die reden de schadevergoeding
in voorkomende gevallen in twijfel trekken!
Verkorte handleiding Serie BC600 – Deel A
HB600A_nl_kurz.odt / 1231 / AN9161369
ZN6168/50/46