Verkorte handleiding Serie BC600 – Deel A
7
Veiligstellen van de werking door de gebruiker
7.1
Regelmatige functiecontroles
De controle van de bedrijfsveiligheid van de brandmeld- resp. blusinstallatie door functiecontroles
dient door geschoold personeel van de gebruiker (bijv. door de brandbeveiligingscoördinator)
regelmatig te worden uitgevoerd.
7.1.1
Functiecontrole van de centrale en van de energievoorzieningsinrichtingen
Overtuigt u er zich van dat het groene signaallampje
bedienbare deelcentrales van de gekoppelde centrale brandt.
Overtuigt u zich ervan dat er geen storingsmeldingen op de centrale actief is. De
storingstoestand herkent u door het knipperen van het gele signaalveld
vanaf pagina 40 in hoofdstuk 6.5: „Storingsmeldingstoestand").
Overtuigt u zich ervan dat er geen uitschakelingen van installatiecomponenten langdurig tot
stand werden gebracht resp. er geen meldergroepen in onderhoud zijn geschakeld.
Door te drukken op de toets
deelcentrales een displaytest uit. U controleert hiermee de optische meldingen en de interne
zoemer (zie vanaf pagina 22 in hoofdstuk 5.2.2: „Uitzetten van de interne zoemer / displaytest".
De levensduur van de in veiligheidssystemen toegepaste onderhoudsvrije accu's is beperkt. Let
op de gegevens van de accufabrikant met betrekking tot de gebruiksduur van de in de centrale
(resp. de deelcentrales) toegepaste noodstroomaccu's. Zorg voor een tijdige vervanging van
afgewerkte accu's in het kader van het regelmatig onderhoud van de installatie.
7.1.2
Functiecontrole van de melders
Voor de functiecontrole van automatische brandmelders staan als optie geschikte testapparaten ter
beschikking. De functiecontrole wordt als volgt uitgevoerd:
Schakel de meldergroep waarvan u de melders wilt controleren, in de onderhoudstoestand (zie
vanaf pagina 43 in hoofdstuk 6.7: „Onderhoud").
Wanneer u een meldercontrole uitvoert, zonder vooraf de betreffende meldergroep in de
onderhoudstoestand, activeert u de brandbeveiligingsinrichting (ook aanwezige
blusinstallaties – levensgevaar!) en de akoestische alarmen en u belt onopzettelijk ook de
reddingsdienst (bijv. de brandweer).
Activeer de melders, die in de onderhoudstoestand geschakeld zijn, achtereenvolgens met de
hiervoor bestemde testapparaten. Let erop dat u alleen melders uit de in de onderhoudstoestand
geschakelde meldergroep activeert!
De correcte functionaliteit herkent u aan de op de melder aanwezige signaallamp. Het alarm dat
door een melder in de onderhoudstoestand werd geactiveerd, wordt op de centrale na enkele
seconden automatisch terug gezet (éénpersoons-onderhoud).
Na voltooiing van de meldercontrole moet u de onderhoudstoestand onmiddellijk weer
beëindigen.
7.1.3
Functiecontrole van de akoestische alarmen
U controleert de geïnstalleerde akoestische alarmen (bijv. sirenes) het gemakkelijkst, doordat u
deze activeert (zie vanaf pagina 28 in hoofdstuk 5.4.5: „Akoestische alarmen tonen en bedienen –
[Akoestisch alarm]").
De activering van het akoestische alarm voor testdoeleinden werkt als een echte activering! Zorg
er alvorens het activeren voor dat de in het gebouw aanwezige personen geïnformeerd zijn over
het proefalarm.
HB600A_nl_kurz.odt / 1231 / AN9161369
ZN6168/50/45
Hoofdstuk 7 • Veiligstellen van de werking door de gebruiker
'bedrijf' op de centrale resp. op alle
'zoemer uit' op de centrale resp. aan alle bedienbare
45
'storing' (zie