installatie
MOntage
Om schade te vermijden aan kranen, warmtewisselaars en
verwarmingspatronen, dient u tijdens de vulling van de installatie
met verwarmingswater rekening te houden met VDI 2035, blad 1.
Dit betekent meer bepaald dat:
tijdens de levensduur van de installatie de som van het totale
vul- en suppletiewater het drievoudige van het nominale
volume van de verwarmingsinstallatie niet mag overschrijden,
de som van de aardalkaliën in het water < 3,0 mol/m³ moet zijn
de totale hardheid van het water < 16,8° d moet zijn.
Als niet voldaan is aan de hierboven vermelde vereisten, dient u
het water te ontharden.
Als het specifieke installatievolume > 20 l/kW verwarmingsvermogen
bedraagt (bijv. bij installaties met bufferreservoir), moet het
verwarmingswater algemeen worden onthard.
Opmerking: de kennis van de hardheid overeenkomstig de
wasmiddelwetgeving is onvoldoende. Van doorslaggegevend belang
voor de steenvorming is de concentratie van dubbelkoolzure kalk.
De waarde daarvan kunt u opvragen bij uw watermaatschappij.
Verwarmingsinstallatie ontluchten
Ontlucht het leidingsysteem zorgvuldig. Bedien daartoe het
in de warmtepomp in de verwarmingsaanvoer ingebouwde
ontluchtingsventiel.
10.9
Minimaal debiet
Bij verwarmingswerking zonder bufferreservoir is het aan te bevelen
in het verwarmingssysteem één of meer verwarmingscircuits open
te laten. De open verwarmingscircuits moeten in de regelkamer
(woonkamer of badkamer) worden geïnstalleerd. De regeling van
deze kamer moet dan worden gerealiseerd met behulp van de
afstandsbediening FE 7 en FEK. De andere kamers kunt u uitrusten
met zone- of thermostatische kranen. Als alternatief kunt u op de
laatste verwarmingscircuitverdeler een overstortklep plaatsen.
Bij verwarmingswerking zonder bufferreservoir dient u (in
tegenstelling tot de gegevens in de volgende tabel) het minimale
debiet te verzekeren.
Warmtepomp
WPL 13 E
WPL 18 E
WPL 23 E
»
Voer de juiste instelling uit op de overstortklep.
opvoerhoogte van de pomp
6 m
7 m
8 m
*op basis van klassieke Wilo- en Grundfoss-pompen.
Let er bij het installeren van een warmtehoe-
!
veelheidsteller op dat de meeste warmtehoe-
veelheidstellers hoge drukverliezen hebben en
dat de circulatiepomp dus groter moet worden
gedimensioneerd.
12
| WPl cool
Minimaal debiet
0,4 m³/h
0,5 m³/h
0,6 m³/h
in te stellen opvoerhoogte op de
overstortklep*
4,5 m
5,5 m
6 m
10.10
Condensaatafvoer
Voor de condensaatafvoer werd in de fabriek een slang
gemonteerd op de ontdooibak. De slang komt uit in de buurt van
de uitbreekopening in de vloerplaat aan de rechterzijde van het
koelaggregaat.
10.10.1
Buitenopstelling
»
Voer de slang langs onder uit het toestel.
10.10.2
Binnenopstelling
»
Voer het condensaat naar een afvoer. Daartoe kunt u de slang
door een opening in de vloerplaat en in het frame steken en, na
verwijdering van de uitbreekopening onderaan in de zijwand,
naar rechts uit het toestel voeren.
Gevaar voor beschadiging!
!
Let erop dat de slang niet geknikt raakt. Plaats de
slang met verval.
»
Controleer na het plaatsen van de slang of het condensaat
goed kan weglopen. Giet daartoe ca. 10 l water langzaam in
de ontdooibak. Het water moet zonder resten uit de ontdooibak
lopen. De maximale condensaatwaterafvoer bedraagt 6 l/min.
Als er onvoldoende verval is, gebruikt u een geschikte
condensaatpomp. Hou rekening met de opvoerhoogte van de
bouwkundige situatie.
U kunt de condensaatafvoer echter ook door de uitbreekopening
in de zijwand naar links uit het toestel voeren.
10.11
tweede warmtegenerator
Bij bivalente systemen moet de warmtepomp altijd worden
geïntegreerd in de retour van de tweede warmtegenerator (bijv.
olieketel).
10.12
luchtslangen plaatsen
U kunt de luchtslang verlengen door de spiralen in elkaar te
draaien. De overlapping moet ca. 30 cm bedragen. De totale
slanglengte aan de luchtingangs- en -uitgangszijde mag niet
groter zijn dan 8 m.
Voorzie niet meer dan vier 90 °- bochtstukken. De straal van de
bochtstukken moet minstens 600 mm bedragen (t.o.v. het midden
van de slang).
»
Gebruik een scherp mes om bij te snijden. De draadspiralen kunt
u met een zijsnijder doorknippen.
»
Bevestig de luchtslang op afstanden van ca. 1 m. Door zijn
flexibiliteit zou de slang anders doorhangen.
10.13
luchtslangen aansluiten
»
Pas de luchtslangen aan de uiteinden overeenkomstig de ovalen
aansluitingen op de afdekking en de slangaansluitplaten aan. De
slangaansluitplaten zijn als toebehoren leverbaar.
»
Trek de binnenslangen eerst iets uit.
»
Stulp de binnenslangen over de aansluitingen en dicht ze af met
de bijgeleverde kleefband.
»
Trek daarna de buitenslangen naar voor over de aansluitingen.
www.stiebel-eltron.com