1.48
Venkon
KaControl voor Venkon
INSTALLATIE- EN BEDIENINGSHANDLEIDING
5. Motorveiligheid, condensaatalarm
5.1 Motorveiligheid
Een motorstoring van een Venkon wordt op de KaController aangegeven via de invoeging „A07".
De Venkon met de motorstoring wordt automatisch uitgeschakeld.
Nadat een motorstoring opgetreden is, controleert u of een ventilatorwals geblokkeerd is. Om de
storing op te heffen schakelt u de Venkon vrij van spanning en verwijdert u de storingsbron.
Vervolgens moet de Venkon na het doorverbinden van de spanningsvoeding en het inschakelen van
de ventilatorstand weer opstarten.
Als de motorstoring nog steeds op het display wordt aangegeven, informeert u een servicetechnicus.
Een motorstoring van een vervolgapparaat wordt niet aangegeven op de KaController. Op de
KaController wordt uitsluitend een motorstoring van een geleideapparaat aangegeven.
5.2 Condensaatalarm
Een condensaatalarm van een Venkon wordt op de KaController aangegeven via de invoeging
„A06".
De Venkon met een condensaatalarm wordt automatisch uitgeschakeld.
Nadat een condensaatalarm is opgetreden, controleert u de correcte functie van de
condensaatpomp en de waterstand in de condensaatbak.
Een condensaatalarm van een vervolgapparaat wordt niet aangegeven op de KaController. Op de
KaController wordt uitsluitend een condensaatstoring van een geleideapparaat aangegeven.
20