4.6.2
Functies apparaat in het bestu-
ringsdeel van de drukverhogings-
pompen
Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-Rainsystem AF150 • Ed.06/2024-01
De peilindicatie is geschikt voor alle tanktypes (kunststof, beton, metaal) en tankvormen
(vierkante en rechthoekige tankvormen, staande cilinder, liggende cilinder en bolvormig).
Het vulniveau wordt weergegeven in % van het vulvolume. De vulhoogte wordt in het re-
genwaterreservoir gemeten met een niveausensor. De niveausensor voor de AF 150 heeft
een meetbereik van 0...5 mWS en moet indien van toepassing in het menu 2.03 (sensorty-
pe) worden ingesteld.
•
Stel alle voor de peilindicatie benodigde gegevens voor de geometrie van reservoir/re-
genwaterreservoir in de menu's 2.04 – 2.07 in.
Menu
2.04 Vorm van het reser-
Stel de geometrische vorm van het gebruikte regenwaterre-
voir
servoir in. Door de geometrische vorm van het reservoir vast te
leggen, wordt de exacte niveauberekening ondersteund.
2.05 Hoogte van het re-
Stel de hoogte van het bestaande reservoir in. De hoogte van
servoir
het reservoir komt bij de vorm liggende cilinder overeen met
de diameter van de cilinder (Fig. 5).
2.06 Hoogte sensor
Voer de installatiehoogte van de niveausensor boven de bo-
dem van het reservoir in. Dit niveau wordt als absolute waarde
t.o.v. de bodem van het reservoir aangegeven.
2.07 Hoogte overloop
Stel de installatiehoogte van de overloop boven de bodem van
het reservoir in. Voor de berekening van het niveau wordt al-
leen het gedeelte tussen installatiehoogte van de sensor (me-
nu 2.06) en installatiehoogte van de overloop (menu 2.07) ge-
bruikt. De gedeeltes onder de sensor en boven de overloop
kunnen niet door de installatie worden gebruikt. Dit niveau
wordt als absolute waarde t.o.v. de bodem van het reservoir
aangegeven.
Werking van de niveauregeling met een niveausonde (Fig. 5)
•
Stel alle voor de niveauregeling benodigde niveaupunten in de menu's 2.09 – 2.11 in.
Menu
2.09 Niveau suppletie
Als dit niveau wordt onderschreden (menu 2.09), wordt naar
de bedrijfssituatie tapwatersuppletie geschakeld en worden
de suppletieventielen geopend. Het niveau "Niveau suppletie"
wordt als relatieve waarde aangegeven, d.w.z. het referentie-
punt is het installatiepunt van de sensor. De installatie blijft in
deze bedrijfssituatie staan, totdat het niveau "Hoeveelheid
tapwatersuppletie" (menu 2.10) wordt overschreden. De
waarde in menu 2.10 wordt als verschil met het niveau uit me-
nu 2.09 ingesteld. Tijdens de bedrijfssituatie tapwatersupple-
tie wordt water uit het drinkwaterreservoir van de installatie
afgenomen.
2.11 Alarmniveau
Dit niveau bewaakt het maximale vulpeil in het regenwaterre-
servoir. Als dit niveau wordt overschreden, verschijnt er een
alarmmelding (4.06 Fout alarmniveau). Deze melding kan pas
vanaf een lager niveau (menu 2.11 – 5 cm hysterese) worden
bevestigd. Dit niveau wordt als absolute waarde t.o.v. de bo-
dem van het reservoir aangegeven.
Het besturingsdeel van de drukverhogingspompen regelt en bewaakt de installatie met be-
hulp van de druksensor. Al naargelang de waterbehoefte van de installatie schakelen de
pompen achtereenvolgens bij of uit.
Als de installatie stilstaat en de druk in de installatie onder het inschakeldrukniveau p
daalt doordat er een aftappunt wordt geopend, wordt de basislastpomp ingeschakeld
(Fig. 6, karakteristiekendiagram). Als de druk door de toenemende waterbehoefte weer het
inschakeldrukniveau bereikt, wordt de pieklastpomp ingeschakeld (vertraging 4 seconden).
Bij een afnemende waterbehoefte stijgt de druk in de installatie. Als het eerste uitschakel-
drukniveau p
wordt bereikt, wordt de pieklastpomp uitgeschakeld (vertraging 8 secon-
max1
den). De in- en uitschakelprocedures van de pieklastpomp vinden met tijdsvertraging
plaats om snelle drukvariaties te voorkomen. De basislastpomp schakelt pas bij een hogere
nl
min
17