Hoofdstuk 4 Installatie en bekabeling
Installatie
Bekabeling
Voedingsspaning
10
Hoofdstuk 4 Installatie en bekabeling
Optigo kan worden gemonteerd in een DIN standaardkast (minstens 7 modules), op een DIN
rail of rechtstreeks d.m.v. speciale vijzen. Optigo kan tevens worden gemonteerd op de
voorkant van een kast d.m.v. de daartoe bestemde montagekit (in optie).
Omgevingstemperatuur : 0...50 °C.
Luchtvochtigheid : Max. 90 % RV, zonder condensatie.
Dit hoofdstuk bevat de algemene regels en de technische beperkingen aangaande de bekabeling.
Voor de specifieke bekabelingsschema's van de verschillende regelmodi, zie hoofdstuk 5.
Selecteer het schema dat overeenstemt met uw installatie.
Belangrijk: de aansluitingen dienen correct te worden uitgevoerd en dienen conform te zijn
met deze handleiding en de wetgeving van kracht.
1 G
2 G0
24 V AC
3
20 A
Ref. voor AO1 en AO2
GND
21 AO1 Uitgang 0...10 V DC
22 AO2 Uitgang 0...10 V DC
41 DI+ Referentie voor DI1
42 DI1 Digitale ingang
43 UI+ Referentie voor UI1 (digitaal)
44 UI1 0...10 V DC of digitale ingang
50 A
Ref. voor AI1 en UI1 (analoog)
GND
51 AI1 Ingang temp. sonde PT1000
52 SPI Ingang pot. ext. Instelpunt PT1000
Algemeen aansluitingsschema
24 V AC ±15%, 50...60 Hz. 3 VA.
Voor Optigo OP5 worden de sondes en andere bedieningsorganen (motoren) gevoed door
eenzelfde transformator en moet de nulgeleider van de transformator zeker worden aangesloten
op de nulgeleiders van alle andere toestelen. Indien dit niet het geval is, kan dit leiden tot
storingen en zelfs beschadigingen aan het apparaat.
Optigo OP5 – Gebruikershandleiding