1.1
Werking van de toestellen (4)
Opstartcyclus
1. De stekker wordt in het stopcontact gestoken.
2. De ventilator (16) draait ca. 45 seconden op het
maximum toerental (aanduiding FHI).
3. Tegelijkertijd draaien de beide pompen (32 en 130)
(30 sec. aan, 15 sec. uit; vanaf software versie 2.7).
Afhankelijk van de omstandigheden, eindigt het opstarten
in de volgende situaties:
o
: standby (ruststand);
b
: boilerverwarming;
c
: werking voor de cv-installatie;
A /E /L : storing.
Ontsteking
Ontstekingsprocedure:
1. Warmtevraag aanwezig:
b : boilerverwarming
c : centrale verwarming
2. b : bij boilerwatervraag gaat de boilerpomp (130)
draaien.
c : bij cv-vraag gaat de cv-pomp draaien (32).
3. De ventilator (16) wordt aangestuurd.
4. De gloeiontsteker (188) gaat gloeien
(ca. 2 seconden na ventilator-aansturing).
5. Het gasblok (44) opent de gastoevoer
(ca. 4 seconden na ventilator-aansturing).
6. Na de ventilator wordt het gas in de luchtstroom
gespoten, waarna het wordt verdeeld en gemengd.
7. Bij de brander wordt het mengsel door de
gloeiontsteker (188) tot ontsteking gebracht, waarna
de warmte via de wisselaar (161) aan het langs-
stromende water wordt overgedragen.
8. De gloeiontsteker schakelt uit als er een ionisatie-
signaal is. Dit signaal wordt met de ionisatie-elektrode
(82) gemeten. De brander moet in maximaal 5
seconden na het openen van de gasklep ontsteken.
Indien dit niet gebeurt, geeft het toestel een vlamstoring
(A01) aan. Als het ionisatiesignaal wordt gemeten
verschijnt er een punt op het display.
9. De ventilator blijft gedurende de eerste 20 seconden
op ca. 60% van zijn vermogen draaien (vanaf S2.7).
10. Hierna volgt vrijgave van de regeling.
Herstart
Als na de ontsteekfase het ionisatiesignaal weer weg valt,
doet de brander nog een ontsteekpoging (max. drie keer,
binnen 2 minuten). Als het toestel nu niet is ontstoken,
geeft het toestel een A04-storing aan.
Werking van de modulatie
Vanuit de hoofdprint wordt het toerental van de ventilator
(16) geregeld. Door de pneumatische koppeling via de
siliconen slang (198) wordt het gasblok (44) voorzien van
een pneumatisch signaal en wordt de gasregelklep open
gestuurd. Hoe hoger het toerental van de ventilator, hoe
hoger de druk in de slang en andersom. Deze druk wordt
in het gasblok als signaal gebruikt om meer of minder
gas te geven. Door deze directe koppeling blijft de druk-
verhouding van gas en lucht 1:1. Bij een aangesloten
AAN/UIT-thermostaat bepaalt de toestelregeling zelf op
welk vermogen het toestel warmte aflevert. Bij een
aangesloten OpenTherm-regelaar regelt deze kamer-
thermostaat de cv-aanvoertemperatuur.
DMF02
Einde warmtevraag
1. Gasblok (44) stopt de gastoevoer;
2. De ventilator (16) draait 30 seconden na.
3. Na cv-verwarming draait de cv-pomp 7 minuten na
(afhankelijk van de instelling). Na boilerverwarming
draait de boilerpomp 2 minuten na
(instelbare parameter).
Wachttijden
Na tapwater- of boilervraag schakelt het toestel pas na
een wachttijd van 2 minuten (instelbare parameter) over
op eventueel cv-bedrijf.
Wachttijd voor cv / anti-pendelcyclus (34)
Als de cv-aanvoertemperatuur 5
komt, schakelt de brander uit.
Pas na 4 minuten (instelbare parameter) kan het toestel
weer opstarten. Dit geldt ook na iedere cv-vraag.
Directe beveiligingen
Ionisatie-elektrode (82)
Gedurende het ontsteken en branden controleert de
branderautomaat (83) of de vlam aanwezig blijft. De punt
op het functiedisplay geeft aan of dit signaal aanwezig is.
Als het signaal er niet is of wegvalt, geeft het toestel een
A01-storing aan. Deze storing is met de RESET-toets op
te heffen.
Delta-T beveiliging warmtewisselaar (34 en 186)
Om de warmtewisselaar (161) te beveiligen tegen een te
groot temperatuurverschil, wordt het temperatuurverschil
tussen de cv-aanvoer- en cv-retoursensor gemeten.
Bij overschrijding van dit temperatuurverschil wordt het
vermogen terug gemoduleerd (evt. naar laagstand).
o
(instelling: 22
C).
Maximaalthermostaat (49)
Als deze thermostaat een cv-aanvoertemperatuur van
o
meer dan 100
C meet, geeft het toestel een A02-storing
aan.
Laagwaterdrukbeveiliging (114)
Als de waterdruk onder ± 0,8 bar komt, schakelt het
toestel uit en geeft een E05-storing aan.
Als de druk weer voldoende is, wordt deze storing
automatisch opgeheven.
Overstortventiel cv-zijdig (14)
Dit overstortventiel treedt in werking bij een cv-druk die
hoger is dan 3 bar.
Vorstbeveiliging (34)
Het toestel wordt d.m.v. een vorstbeveiligingsfunctie via
de cv-aanvoersensor (34) beveiligd tegen bevriezing. Als
de temperatuur bij deze sensor onder de 4
het toestel op laagstand branden en schakelt na een
temperatuur verhoging tot 15
Voorkomen van het vastzitten van de cv-pomp (32)
Om te voorkomen dat de cv-pomp (32) in de zomer-
periode vast gaat zitten, wordt deze, indien er geen cv-
vraag is geweest, iedere 24 uur enkele seconden
aangestuurd.
Temperatuursensor rookgassen (191)
Als de rookgastemperatuur de maximale waarde
overschreidt (85°C), geeft het toestel een E07-storing aan.
Bij daling van temperatuur onder de 75°C heft de storing
zich op. Als deze situatie zich echter 3 maal binnen 24 uur
voordoet, geeft het toestel een A03-storing aan.
50 A/B
o
C boven het setpoint
o
C komt, gaat
o
C weer uit.
9