7.2.3 De gebruiker dient de volgende punten in het instructieprogramma voor bestuurders op te nemen:
a) instructiemateriaal van de fabrikant, waaronder de bedieningshandleiding;
b) nadruk op de veiligheid van passagiers en andere medewerkers, materiaalbelading, bediening van het voertuig;
c) algemene veiligheidsregels die in deze standaard zijn opgenomen, en de aanvullende veiligheidsregels die door
de gebruiker zijn bepaald in overeenstemming met deze standaard, en waarom deze werden geformuleerd;
d) introductie van de uitrusting, controle over de milieulocaties die de bediening van het voertuig kunnen
beïnvloeden;
e) evaluaties van de vaardigheid van de bediener.
7.3 Verantwoordelijkheden van personeel en bestuurders van lastwagentjes
7.3.1 Algemene verantwoordelijkheid van de bediener
7.3.1.1
Lees de bedieningshandleiding en volg deze op.
7.3.1.2
Het voertuig niet bedienen als u onder invloed van verdovende middelen of alcohol bent.
7.3.1.3
Let te allen tijde op voetgangers. Zorg dat u het voertuig zo bedient, dat u geen gevaar voor anderen vormt.
7.3.1.4
Andere personen dan de bestuurder mogen alleen op de personeelsstoel(en) die door de fabrikant is (zijn)
geleverd, het voertuig bedienen. Houd ten allen tijde voeten, benen, armen en handen binnen het voertuig.
7.3.1.5
Wanneer een voertuig onbeheerd wordt achtergelaten, stop het en schakel de parkeerrem in, schakel de
motor of de stroom uit en draai het contactsleuteltje om en verwijder de sleutel indien nodig. Daarnaast moet bij elektrische
voertuigen de rijrichtinghendels voor vooruit en achteruit in de neutrale stand gezet worden, indien aanwezig. Blokkeer de wielen als
het voertuig op een helling staat.
7.3.1.6
Een voertuig is onbeheerd achtergelaten wanneer de bestuurder 7,6 m of meer ervan is verwijderd, maar
nog wel binnen zijn gezichtsveld is, of als de bestuurder het voertuig achterlaat en het niet meer in diens gezichtsveld is. Wanneer
de bestuurder is uitgestapt en het voertuig nog binnen 7,6 m in zijn gezichtsveld heeft, moet hij de regelingen alsnog uitgezet
hebben en de parkeerrem ingeschakeld hebben om ongewenst rijden te voorkomen.
7.3.1.7
Houd een veilige afstand van mogelijke gevaren, zoals de rand van drempels en platforms.
7.3.1.8
Gebruik alleen goedgekeurde voertuigen op gevaarlijke plaatsen, zoals omschreven in de betreffende
veiligheidsstandaards.
7.3.1.9
Meld alle ongelukken aan de gebruiker.
7.3.1.10
Het voertuig niet aanpassen of er zaken aan toevoegen.
7.3.1.11
Voertuigen mogen niet geparkeerd worden of onbeheerd worden achtergelaten op plaatsen waar zij
brandgangen, toegang tot trappen of brandblusapparaten blokkeren.
7.3.1.12
Repareer het voertuig alleen in een bedieningsstation.
7.3.2 Rijden
7.3.2.1
Observeer alle verkeersregels, waaronder de toegestane maximumsnelheid. Houd onder normale
verkeersomstandigheden, rechts. Houd een veilige afstand van het voertuig voor u waarbij u let op de snelheid. Houd het voertuig te
allen tijde onder controle.
7.3.2.2
Verleen voorrang aan voetgangers, ambulances, brandweerwagens of andere voertuigen voor
noodsituaties.
7.3.2.3
Haal geen andere voertuigen in die in dezelfde richting rijden, bij kruisingen, onoverzichtelijke wegen of bij
andere gevaarlijke situaties.
7.3.2.4
Zorg dat u goed zicht op de weg heeft, houd ander verkeer en personeel in de gaten en houd een veilige
afstand.
7.3.2.5
Ga langzamer rijden of stop als de omstandigheden dat voorschrijven en activeer het geluidsproducerende
waarschuwingstoestel bij kruisingen en wanneer in andere situaties het zicht wordt belemmerd.
7.3.2.6
Rijd langzaam hellingopwaarts en -afwaarts.
7.3.2.7
Vermijd indien mogelijk keren en wees zeer voorzichtig op hellingen, drempels of taluds; u dient hellingen
recht op en af te rijden.
7.3.2.8
Het voertuig dient onder alle omstandigheden op een zodanige snelheid te rijden dat het altijd op een
veilige manier tot staan kan worden gebracht.
Pagina xiv
I N F O R M A T I E O V E R V E I L I G H E I D
Instructie- en onderhoudshandleiding voor eigenaren