4. U kunt nu de eventuele lading van het platform halen om de storing
eenvoudiger te kunnen bepalen. Verlaat daarna zonodig het platform.
5. Op de grondkast: Controleer of de netspanning aanwezig is. Zo ja: zet de
hoofdschakelaar op stand I.
6. Test de lift: bedien de lift op een normale wijze in opwaartse richting. Als de lift
zonder storing werkt, mag deze weer door het bedieningspersoneel gebruikt
worden.
6.7
I
NSPECTIES
Om de veiligheid van de bouwlift te waarborgen, moet u de lift regelmatig
inspecteren. Voer de volgende controles uit:
Na opstelling
•
Controleer de lift aan de hand van de controlelijst (zie "Controlelijst na
opstelling/elke 2 maanden" op pagina 99). Vul de lijst in, onderteken en bewaar
de lijst.
Wekelijks
•
Voer de wekelijkse inspectie uit (zie "Wekelijkse inspectie" op pagina 67).
Tweemaandelijks
•
Controleer de lift aan de hand van de controlelijst (zie "Controlelijst na
opstelling/elke 2 maanden" op pagina 99). Vul de lijst in, onderteken en bewaar
de lijst.
Jaarlijks
•
Laat de jaarlijkse inspectie uitvoeren (zie "Jaarlijkse inspectie" op pagina 68).
6.7.1
Wekelijkse inspectie
Controleer de lift op de volgende punten:
De tandheugel moet goed gesmeerd zijn.
•
De lift moet goed zijn opgesteld en verankerd. Controleer of de verankeringen
•
nog goed vast zitten, en controleer of de lift stevig is opgesteld. Controleer of
de bouten van de mast goed vast zitten. Controleer de onderstoppingen.
•
De eindschakelaars moeten goed werken: de lift moet stoppen aan de
bovenkant van de mast, bij de 2-meterstop en aan de onderkant van de mast.
De onderdelen van de lift moeten in goede staat zijn: er mag bijvoorbeeld geen
•
roest zichtbaar zijn.
Controleer de werking van de motorrem:
1. Plaats een last op het platform.
2. Beweeg de lift omlaag.
3. Laat de Neer knop los. De lift moet meteen stoppen.
Versie 1.8
67