Nederlands
8.1
Vullen en ontluchten
14
• Installatie deskundig vullen en ontluchten.
VOORZICHTIG! Beschadiging van de pomp!
Droogloop beschadigt de mechanische afdichting.
• Erop letten dat de pomp niet droogloopt.
• Om cavitatiegeluiden en -schade te voorkomen moet voor een mini-
male toevoerdruk op de zuigaansluiting van de pomp worden
gezorgd. Deze minimale toevoerdruk hangt af van de bedrijfssituatie
en het bedrijfspunt van de pomp en moet dienovereenkomstig wor-
den vastgelegd. Belangrijke parameters om de minimale toevoerdruk
vast te leggen zijn de NPSH-waarde van de pomp op het bedrijfspunt
en de dampdruk van de vloeistof.
• Pompen ontluchten door de ontluchtingsschroeven los te maken
(fig. 1/2/3, pos 1.31).
WAARSCHUWING! Gevaar door extreem hete of koude vloeistof
onder druk!
Afhankelijk van de temperatuur van het te pompen materiaal en de
systeemdruk kan bij het volledig openen van de ontluchtings-
schroef extreem heet of extreem koud materiaal in vloeibare of
gasvormige toestand vrijkomen of onder hoge druk naar buiten
worden gespoten.
• Ontluchtingsschroef voorzichtig openen.
WAARSCHUWING! Gevaar van verbranding of vastvriezen bij het
aanraken van de pomp!
Afhankelijk van de bedrijfstoestand van de pomp resp. de installa-
tie (temperatuur van het te pompen materiaal) kan de gehele pomp
zeer heet of zeer koud worden.
• Tijdens het bedrijf afstand houden!
• Voor werkzaamheden de pomp/installatie eerst laten afkoelen.
• Bij werkzaamheden altijd veiligheidskleding en veiligheidshand-
schoenen dragen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor letsel!
Bij een niet-correcte installatie van de pomp/installatie kan er bij
de inbedrijfname vloeistof uit schieten. Ook kunnen er afzonder-
lijke onderdelen losraken.
• Bij de inbedrijfname afstand houden van de pomp.
• Veiligheidskleding en veiligheidshandschoenen dragen.
GEVAAR! Levensgevaar!
Door het eraf vallen van de pomp of afzonderlijke onderdelen kun-
nen mensen levensgevaarlijk letsel oplopen.
• Onderdelen van de pomp bij installatiewerkzaamheden borgen
tegen eraf vallen.
• Door kort inschakelen controleren of de draairichting overeenkomt
met de pijl op de motor. Bij onjuiste draairichting dient u als volgt te
werk te gaan:
• Bij directe start: 2 fasen op het klemmenbord van de motor verwis-
selen (bijv. L1 voor L2).
• Bij Y-V-start: op het klemmenbord van de motor van 2 wikkelingen
telkens begin en einde van de wikkeling verwisselen (bijv. V1 voor
V2 en W1 voor W2).
WILO SE 09/2010