MultaRadar CT
5
Fundamentele eisen voor het juist meten
Keuze van de meetlocatie
Installatie uitrichten en aan de kant van de straat uitlijnen
Meetmodus zonder toezicht (Categorie A)
Opmerkzaam meetbediening (Categorie B)
Meldingen, fouten en storingen van de installatie
Voor een correcte- en nauwkeurige meting moeten de volgende handelingen
worden uitgevoerd bij de opstelling en het gebruik van de installatie.
Zie hoofdstuk Verplaatsbaar gebruik op pagina 38.
Voor een nauwkeurige meting moet de opgebouwde installatie horizontaal
en verticaal uitgericht worden.
Zie hoofdstuk Installatie horizontaal en verticaal uitlijnen op pagina 49.
Voor het bepalen van de meethoek moet de installatie aan de straatkant
worden opgesteld.
Zie hoofdstuk Installatie aan de straatrand uitlijnen op pagina 50.
Indien de installatie als categorie A meetmiddel (onbewaakt stationair
meetmiddel) wordt gebruikt (een aanvullende verklaring nodig) moet de
functie voor het maken van een 2
ten op pagina 62.
Voor elke meting worden twee foto's vastgelegd.
De weergave van de foto's welke zijn vastgelegd worden in een beeld- of
lijstweergave getoond.
Indien de opmerkzame meetfunctie wordt geactiveerd, moet de
functionaliteit voor twee foto's (2. Vrijlating) in de software worden
uitgeschakeld
Zie hoofdstuk Meten op pagina 62.
Voor iedere meting wordt één foto gemaakt.
De weergave van de foto's volgt in een lijst. Zie hoofdstuk Sensor instellen
op pagina 116.
De gebruiker moet de meetresultaten van de installatie zorgvuldig controle-
ren op correctheid.
Een meetprotocol moet met de volgende informatie worden uitgevoerd:
− Toestel identificatie
− Gebruikte lens
− Opstelling van het systeem
− Opstellingswijze (vb. statief, voertuig inbouw, container)
− Vaststellen van het type meetmodus waarin het systeem handhaaft.
In twijfel moet de meting worden afgebroken.
Metingen zonder zorgvuldige controle moeten worden gedocumenteerd en
tijdens latere bewerking niet te zijn heroverwegen.
Bij de zelftest en tijdens de meetmodus kunnen diverse meldingen
optreden. Meldingen worden in de installatiesoftware afgebeeld.
Zie hoofdstuk Sensor instellen op pagina 116.
Andere maatregelen kunnen bij typische fouten en storingen door de
gebruiker worden toegepast.
Zie hoofdstuk Meldingen weergeven en Reset op pagina 92.
JENOPTIK/10000021017/006/00/2017-12-11
Fundamentele eisen voor het juist meten
e
foto zijn ingeschakeld.Zie hoofdstuk Me-
31