Basisfuncties voor faxen
1
Plaats originelen in de documentinvoer met de bedrukte zijde naar
boven of plaats een enkel document met de bedrukte zijde naar
onder op de glasplaat van de scanner (zie "Originelen plaatsen" op
pagina 46).
2
Selecteer
(faxen) op het bedieningspaneel.
3
Stel de gewenste resolutie en tonersterkte in (zie "De
documentinstellingen aanpassen" op pagina 65).
4
Selecteer
(Menu) > Faxfunctie > Meerdere verz. op het
bedieningspaneel.
5
Voer het nummer van het eerste ontvangende faxapparaat in en
druk op OK.
U kunt snelkiesnummers oproepen of een groepskiesnummer
selecteren met de knop
Geavanceerd).
6
Voer het tweede faxnummer in en druk op OK.
U wordt gevraagd om het volgende faxnummer waarnaar u het
document wilt verzenden in te voeren.
7
Als u meer faxnummers wilt invoeren drukt u op OK zodra Ja
verschijnt en herhaalt u stappen 5 en 6. U kunt tot 10 bestemmingen
toevoegen.
(Address Book) (zie de handleiding
Na het invoeren van een groepskiesnummer kunt u geen ander
groepskiesnummer invoeren.
8
Als u klaar bent met het invoeren van faxnummers, selecteert u Nee
op de vraag Nog een nummer? en drukt u op OK.
Het apparaat verzendt de fax naar de verschillende nummers in de
volgorde waarin u ze hebt ingevoerd.
2. Menuoverzicht en basisinstellingen
64