15. Druk net zolang op [CAL] totdat het rode lampje op de
monitor gaat branden.
Het scherm zal afwisselend de kalibratiewaarde van de
snelheid (aangegeven met "CAL" op de monitor) en de
kalibratieafstand laten zien.
16. Als de kalibratieafstand op het scherm verschijnt, moet
u deze met de [+] of [–] knoppen wijzigen in 150 meter.
17. Als het scherm opnieuw afwisselend bovengenoemde
waarden laat zien, is de kalibratiewaarde van de
snelheid gewijzigd; schrijf dit cijfer op en bewaar het.
Dit is de kalibratiewaarde van uw spuitmachine.
18. Druk op [CAL] totdat het rode lampje dooft. U kunt de
kalibratiemodus ook verlaten door te gaan rijden met de
spuitmachine.
OFL-conditie terugstellen
Als de melding "OFL," op de monitor verschijnt, betekent
dit dat u de grootte van het scherm hebt overschreden. Druk
op [RESET] om het scherm op 0 te stellen.
De omloopkleppen van de
spuitbomen instellen
Nadat u de spuitbomen en spuitdoppen hebt geïnstalleerd
en voordat u de spuitmachine voor de eerste keer gaat
gebruiken, moet u de omloopkleppen van de spuitbomen
instellen zodat de druk en de gebruiksdosis voor alle
spuitbomen hetzelfde blijft als u een of meer spuitbomen
hebt uitgeschakeld.
Kies een open en vlak terrein om deze procedure uit te
voeren.
1. Vul de spuittank van de spuitmachine met schoon water.
2. Laat de uitgeklapte spuitbomen neer, als deze zijn
gemonteerd.
3. Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
4. Zet de schijf op de Spray Pro-monitor op
Gebruiksdosis.
5. Zet de schakelhendel in de neutraalstand.
6. Trap het gaspedaal volledig in en zet de schakelaar van
de motortoerentalregelaar van de neutraalstand op Aan.
7. Zet de pompschakelaar op Aan om de pomp in werking
te stellen.
8. Zet de hendels van alle 3 spuitbomen en de hoofdhendel
van het spuitsysteem op Aan.
9. Stel de druk in op de waarde die wordt aangegeven op
de drukmeter, totdat de druk zich bevindt in het bereik
voor de spuitdoppen die u hebt geïnstalleerd op de
spuitbomen (normaal 50 psi (345 kPa)). Dit doet u met
behulp van de knop voor de gebruiksdosis.
10. Noteer de waarde op de drukmeter.
11. Schakel een van de spuitbomen uit met behulp van de
corresponderende schakelaar.
12. Stel de omloopklep (Fig. 23) voor de spuitboom die u
hebt uitgeschakeld, zodanig in dat de drukwaarde op de
meter dezelfde is als in stap 10.
1
Figuur 23
1. Omloopkleppen van
spuitboom
13. Schakel de spuitboom in.
14. Herhaal stappen 11 tot en met 13 voor de andere
spuitbomen.
15. Laat de machine rijden met de gewenste snelheid terwijl
u spuit, en schakel de spuitbomen een voor een uit. De
druk die de meter aangeeft, mag niet veel veranderen.
25