Probleemoplossing bij afdrukken van diagnostische gegevens
TOTAALGEWICHT VAN BATCH:
Controleer het TOTAALGEWICHT van de batch om het WSB-model te bevestigen. Een totaalgewicht van
2000 gram geeft een 200-serie WSB-model aan. Een totaalgewicht van 400, 1000 en 2000 gram geven
modellen aan die gebruikmaken van 3kg-weegcellen. Dit betekent dat de gegevens uitgedrukt worden in
gram met één decimaal. Een totaalgewicht van 4000, 9000 en 18000 gram geeft WSB's aan waarvan de
gegevens weergegeven worden in hele grammen. Omdat bij bepaalde getallen in de rapporten de komma
voor de decimaal niet aanwezig is, moet u weten of de waarden in hele grammen of in gram met een
decimaal zijn.
TARRA:
De tarrawaarden op gegevensregel 2 moeten van cyclus tot cyclus constant binnen enkele grammen van
elkaar liggen. Grote afwijkingen in de tarrawaarden kunnen wijzen op overmatige trillingen, mechanische
invloeden op de weegbak of een andere verstoring. Tarrawaarden boven of onder nul zijn geen probleem
zolang ze maar van cyclus tot cyclus constant zijn. Wanneer er problemen zijn, kunnen de tarrawaarden
tot wel 50 gram verschillen. Afwijkingen van 2 of 3 gram vormen geen probleem.
EXTRA DOSERING/NOODSTOP: op gegevensregel 4 (niet weergegeven in het voorbeeld) wordt
vastgelegd of een dosering extra doseringen vereist of naar verwachting het doelgewicht
overschrijdt vanwege een hoger debiet dan verwacht is (NOODSTOP).
EXTRA DOSERINGEN: Op gegevensregel 4 onder de kolom met het componentnummer en -type wordt
het aantal extra doseringen weergegeven om het vereiste doseerpercentage te halen. Als de EERSTE
dosering niet gelijk is aan de UITEINDELIJKE dosering, hebben er een of meerdere extra doseringen
plaatsgevonden. Extra doseringen vormen het bewijs van een probleem, dat tevens tot procentuele
afwijkingen leidt. Extra doseringen kunnen wijzen op mogelijke problemen, zoals een vultrechter waarin het
materiaal opgeraakt is of een debiet dat zo onregelmatig is dat de eerste dosering zonder enige reden te
kort was. De parameters _RT en _RP bepalen welke afwijking bij een tekort een extra dosering moet
forceren.
NOODSTOP
: de NOODSTOPWAARDE wordt op gegevensregel 4 weergegeven onder de kolom met de
component en is de tijdsduur die de dosering korter is vanwege een hoger materiaaldebiet dan verwacht
Een noodstop is bedoeld om een overloop van materiaal te voorkomen of tot een minimum
werd.
te beperken wanneer de oorspronkelijke parameterinstellingen bij de start volledig verkeerd zijn
voor de betreffende doseerunit. Na een noodstop vindt er een grotere foutcorrectie plaats dan
normaal het geval is. Noodstopfouten – op elk moment behalve bij de start – duiden meestal op
een slechte doorvoer van het materiaal of overmatige trillingen. Bij een noodstop stopt de
dosering van de betreffende gewichtswaarde onmiddellijk. Op basis van deze informatie wordt de
cyclus vervolgens normaal voortgezet. De noodstop wordt ingesteld via de parameter BER
(waarde is modelspecifiek).
DEBIETWAARDEN: (GEGEVENSREGEL 2)
Controleer de DEBIETWAARDEN (GEGEVENSREGEL 2) om elke doseerunit vast te kunnen stellen.
In het bovenstaande voorbeeld:
RATE: GR/TIME
2600
4000
1999.3
2000
1600
32000
1600
32000
2.4
76