12.8 Dieselmotor
Zie ook de installatie- en bedieningsinstructies van
N.B.
de dieselmotor.
Waarschuwing
Tijdens en na bedrijf kunnen oppervlakken, onderde-
len en materialen van de dieselmotor zeer heet zijn.
1. Controleer het brandstofpeil in de brandstoftank en voeg zo
nodig brandstof toe.
Waarschuwing
Brandstofdampen zijn brandbaar. Voeg daarom nooit
brandstof toe wanneer de motor draait of wanneer de
motor warm is.
Adem de brandstofdampen niet in bij het vullen van
de brandstoftank.
Zorg voor een goede ventilatie van de ruimte tijdens
het vullen zodat de brandstofdampen zich snel ver-
spreiden.
Schakel de motor niet in als er brandstofdampen in
de ruimte zijn.
Gebruik de dieselbrandstof die gespecificeerd is
Voorzichtig
door de fabrikant van de dieselmotor.
2. Controleer de leidingen van het brandstofsysteem op lekkage.
3. Vervang defecte brandstofleidingen en maak loszittende lei-
dingaansluitingen vast.
4. Maak de brandstofleidingen vast met Norma-type torsiebeu-
gels.
5. Voer condensaat af uit de brandstoftank en het brandstoffilter.
Vang waterbevattende brandstof en het teveel aan
brandstof op in een vat en voer dit af in overeen-
N.B.
stemming met de plaatselijke regelgeving.
6. Controleer het oliepeil en vul zo nodig olie bij.
Vul geen olie bij boven het "maximum" markeringste-
ken. Te vol doen kan de motor beschadigen.
Voorzichtig
Gebruik alleen het type olie dat gespecificeerd is
door de fabrikant van de dieselmotor.
7. Watergekoelde dieselmotoren:
Controleer het peil van het koelmiddel in de vereffeningstank
en voeg zo nodig koelmiddel toe.
Waarschuwing
Verwijder de dop van de vereffeningstank niet wan-
neer de motor warm is. De tank staat onder druk.
Gebruik alleen het type koelmiddel dat gespecifi-
Voorzichtig
ceerd is door de fabrikant van de dieselmotor.
8. Watergekoelde dieselmotoren: Controleer de leidingen en
slangen van het koelsysteem op lekkage. Vervang defecte lei-
dingen en slangen. Maak loszittende leiding- en slangaanslui-
tingen vast.
9. Controleer of de drukmeter van het koelcircuit, indien aanwe-
zig, een drukwaarde weergeeft wanneer de motor draait.
10. Controleer het gehele rookgasafvoersysteem op lekken wan-
neer de motor draait. Maak loszittende leidingaansluitingen
vast en vervang defecte leidingen onmiddellijk.
Waarschuwing
Een beschadigd rookgasafvoersysteem kan tot ver-
stikking leiden.
11. Controleer V-snaren op slijtage en correcte spanning.
12. Controleer het luchtfilter.
12.9 Koppeling
Koppelingen die worden gebruikt voor pompsets zijn onderhouds-
vrij. Controleer echter wel eenmaal per jaar de uitlijning van de
pomp en de aandrijving. Zie paragraaf 6.4 Uitlijnen.
12.10 Bedieningskast
Zie de installatie- en bedieningsinstructies van de
N.B.
bedieningskast.
21