Algemene bediening
Algemene bediening
Starten en bedienen
Deze paragraaf beschrijft meerdere items die u voor bediening
moet bestuderen.
Inspectie vóór het rijden
Controleer het volgende voordat u uw Zero motorfiets gebruikt
om u ervan te verzekeren dat uw motorfiets veilig en intact is:
Accupakket. Let erop dat de laadindicator onderaan het
dashboard aangeeft dat het accupakket is opgeladen. Wij
bevelen aan dat u voor gebruik opnieuw oplaadt. Bewaar
het oplaadsnoer altijd bij de motorfiets.
Opmerking: als de motorfiets meer dan 30 dagen is
opgeslagen, zet u de contactschakelaar in de ON-positie en
terug in OFF om de modus langetermijnopslag te verlaten
en de motorfiets vervolgens voor gebruik een aantal uren op
te laten laden.
Aandrijfriem. Controleer de spanning en de staat van de
riem. Pas deze indien nodig aan. Zie "Aandrijfriem",
pagina 6-16.
Remmen. Knijp in de remhendel en druk het rempedaal
individueel in om te zien of de motorfiets beweegt als u er
tegen aan duwt. U moet de wielen helemaal kunnen
blokkeren als u de remmen gebruikt.
Gasgreep. Gebruik de gasgreep met de contactsleutel in
de OFF-positie en laat hem los om te controleren of hij
soepel werkt en weer in de oude positie terugkeert.
Banden. Controleer beide banden op hun staat en profiel.
Controleer regelmatig de koudebandendruk. Controleer op
beschadigingen en uitlijning. Handhaaf de juiste
bandendruk zoals aangegeven op pagina 6.15. Vervang de
banden wanneer de profielhoogte 0,08 in (2 mm) of minder
bedraagt.
WAARSCHUWING! Te weinig lucht in de banden is een
veelvoorkomende oorzaak van problemen met banden en kan
in ernstige scheuren, loslatend profielen, "klapbanden" of
onverwacht controleverlies over de motorfiets resulteren, met
ernstig letsel of de dood tot gevolg. Inspecteer banden
regelmatig op de correcte spanning.
Elektrisch systeem. Controleer op de juiste werking van
de koplamp, richtingaanwijzers en de rem/achterlichten.
Beschermkappen. Verzeker u ervan dat de
beschermkappen voor de diagnoseaansluiting van het
accupakket, snelladeraansluiting en de
onboard-laadaansluiting goed zijn aangebracht.
Algemene bediening
4.1