Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Plaatsing Detector; Voorbeeld Voor Tussenafstand Volgens Nfpa - Xtralis OSI-RE Installatiehandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

OSI-RE by Xtralis
8

Plaatsing detector

In deze paragraaf van de handleiding wordt de plaatsing van beamdetectors besproken.
Hoewel deze informatie gebaseerd is op branchekennis, is deze alleen bedoeld als technische handleiding.
Zorg ervoor dat u altijd de voorschriften van de van toepassing zijnde normen en standaards volgt, zoals
NFPA 72, National Fire Alarm Code, BS 5839-1 NFS 61.970, R7, AS1670.1 en GB50166, etc. evenals de
richtlijnen van de bevoegde autoriteiten. Algemene informatie over de plaatsing van detectors vind u in OSID
Global Application Note, doc. nr. (25686).
Beamdetectors worden doorgaans met hun stralen parallel aan het plafond geplaatst. Maar ze kunnen ook
verticaal of onder een willekeurige hoek worden geplaatst om de betrokken ruimte te beveiligen. Omdat
beamdetectors de rookontwikkeling over een afstand detecteren, zijn ze ideaal voor locaties met hoge
plafonds. Ze kunnen ook aan een muur of plafond onder het niveau van een puntmelder worden gemonteerd,
waardoor het effect van stratificatie worden verminderd. Enkele typische locaties zijn grote ruimtes met hoge
plafonds, zoals atria, magazijnen en fabrieken.
Opmerking: Beamdetectors moeten altijd op stabiele montageoppervlakken worden gemonteerd. Meer
informatie vindt u in de
paragraaf 9 Montageplekken.
Sommige brandnormen specificeren de tussenafstand voor een bepaalde hart-op-hart afstand tussen
detectoren onder ideale omstandigheden. Deze tussenafstand is gebaseerd op ruimtes met gladde plafonds
en geen fysieke obstakels tussen de inhoud die wordt beschermd en de detectoren. Bovendien zijn ze ook
gebaseerd op een maximale plafondhoogte en op de veronderstelling dat de waarde en de ontvlambare
eigenschappen van de inhoud van de te beschermen ruimte geen grotere bescherming of kleinere
tussenafstand rechtvaardigen.
8.1

Voorbeeld voor tussenafstand volgens NFPA 72

Volgens NFPA 72 moeten detectoren in een ruimte met een glad plafond bijvoorbeeld horizontaal op een
afstand tussen 9,1 en 18,3 m van elkaar worden geplaatst Voor de tussenafstand tussen de straal en de
zijwand kan als richtlijn de helft worden gebruikt. Zie Afbeelding 8-1. De straaldetector kan worden
gemonteerd met de zender/ontvanger aan de ene muur en de reflector aan de tegenoverliggende muur, of
beide hangend aan het plafond, of een willekeurige muur/plafond-combinatie. In geval van plafondmontage
mag de afstand tot de eindwanden niet meer dan een kwart van de geselecteerde tussenafstand bedragen
(max. 2,3 m als tussenafstand 9,1 m is). Zie Afbeelding 8-2.
1/2 S
0,3m
minimum
9,1m maximum
naar eerste
detectors
3,0m
wand
typisch
minimum
Afbeelding 8-1: Glad plafond (zij-aanzicht)
In het geval van een puntvormig of schuin plafond kunnen normen de afstand tussen detectoren specificeren
door gebruik te maken van horizontale tussenafstand vanaf de top van het dak of plafond. Afbeelding 8-3 en
Afbeelding 8-4 tonen de tussenafstand voor een schuin plafond zowel van het type schuur als van het type
punt.
Op gladde plafonds moeten straalrookmelders over het algemeen minimaal 0,3 m van het plafond of onder
structurele obstakels zoals balken, kanalen, enz. worden gemonteerd. Zie Afbeelding 8-1 Bovendien moeten
straalrookmelders verticaal op minstens 3,0 m van de vloer worden gemonteerd om veelvoorkomende
obstakels bij normaal gebruik van gebouwen te vermijden. In veel gevallen zullen de locatie en gevoeligheid
van de detectoren echter het resultaat zijn van een technische evaluatie die het volgende omvat:
37463_01 | Januari 2023
S
OSI-RE Installatie Handleiding
1/2 S maximum
Tx/Rx
1/4 S
maximum
Tx/Rx
5m minimum
100m maximum
Afbeelding 8-2: Glad plafond (bovenaanzicht)
Reflector
S
Reflector
15

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave