Fig. 13
70
g
f
h
H
De riem moet ongeveer 13 mm –1/2" -afbuigen door
duimdruk op het middelpunt van de riem tussen de
schijven.
7 Sluit de schijfklep.
8 Als de riem wegglijdt tijdens het boren, moet u de
riemspanning opnieuw afstellen.
Tip: veiligheidsschakelaar
Als u de snelheid wilt regelen, moet u de schijfklep ope-
nen. Het apparaat schakelt automatisch uit om het risico
op letsel te vermijden.
De klauw verwijderen.
Open de klauwen van de klauwplaat zo ver mogelijk door
de klauwplaatmof (A) linksom te draaien (vanaf de boven-
kant gezien).
Leg de klauwplaat met moker (B) voorzichtig in de ene
hand terwijl u de klauwplaat in de ander hand houdt om
te voorkomen dat deze valt wanneer deze wordt losge-
maakt van de spilneus.
Diepteaanslag, afb. 10.2 (alleen voor dp 16)
Met de diepteaanslag kunt u gaten boren in het werkstuk
tot een gedefinieerde diepte. Stel de ring (6) met de
schaal af tot de gewenste diepte en maak de ring vast
met de vleugelmoer (7).
Diepteaanslag, afb. 13 (alleen voor dp 13)
Met de diepteaanslag kunt u gaten boren in het werkstuk
tot een gedefinieerde diepte. U hebt hiervoor twee opties.
Boren tot op een specifieke diepte.
1 Markeer de boordiepte (H) aan één zijde van het
werkstuk.
2 Breng de boorkop omlaag terwijl de schakelaar op
„UIT" staat, tot de punt of rand op de hoogte van de
markering staat.
3 Houd de toevoerhandgreep vast op deze positie.
4 Draai de onderste moer {B) omlaag om de diepteaans-
lagschoen {C) op de kop aan te raken.
5 Draai de bovenste moer (D) omlaag en maak deze vast
tegen de onderste moer.
6 De spanklauw en de boorkop worden nu gestopt nadat
ze omlaag zijn geschoven over de afstand die op de
diepteschaal is gekozen.
Diepteschaalmethode
NB: voor deze methode moet de boorkop, terwijl de spil
in de hoogste positie staat, zich net iets boven de boven-
kant van het werkstuk bevinden
1 Schakel de machine uit, laat de boor zo ver zakken tot
de indicator (E) naar de gewenste boordiepte van de
diepteschaal (F) wijst.
2 Draai de onderste moer (B) omlaag tot deze de onderste
aanslag (C) bereikt.
3 Vergrendel de onderste moer (D) tegen de bovenste
moer.
4 De klauwplaat en de boorkop worden nu gestopt nadat
ze omlaag zijn geschoven over de afstand die op de
diepteschaal is gekozen.