BEDIENING
Bediening van de kookplaten
Het verwarmingsvermogen van een plaat kan stapsgewijs geregeld worden door de draaiknop
naar links of rechts te draaien. Als de plaat aangeschakeld wordt, gaat het gele controlelampje
op het bedieningspaneel branden.
Goed gekozen potten en pannen hebben een bodemdiameter die ongeveer overeenstemt
met het gebruiksoppervlak van de kookplaat. Gebruik geen potten en pannen met een holle
of bolle bodem. Het is aan te raden om speciale potten en pannen met een dikke, gedraaide
bodem te gebruiken. Hou er ook rekening mee dat de potten en pannen een gepast deksel
moeten hebben.
Als het oppervlak van de kookplaten en de potten en pannen vuil is, kan de warmte niet vol-
ledig benut worden.
0
Uitschakelen
MIN. Opwarmen
1
Stoven van groenten, langzaam koken
Koken van soepen, grotere hoeveelheden
2
Langzaam braden
Aanbraden van vlees, vis
3
MAX. Snel opwarmen, snel koken, braden
Opgelet!
Bescherm de plaat tegen corrosie.
Schakel de plaat uit voor u de pot
eraf neemt.
Laat geen potten of pannen met spij-
zen die met vetten of oliën bereid zijn,
op een aangeschakelde plaat achter
zonder toezicht. Heet vet ontvlamt
vanzelf.
39
0