Activeren/deactiveren van de accu
Als de accu langer dan drie dagen continu
geactiveerd is, moet deze worden aangesloten op
een lader (zie 'Opladen van de accu' hieronder) of
worden gedeactiveerd en daarna handmatig worden
geactiveerd volgens de bovenstaande procedure om
een zelftest van de veiligheidsfuncties mogelijk
te maken.
Accu opladen
Laad de accu nooit op via de tractieconnector.
Voor het opladen moet(en) de laadstekker(s) worden
aangesloten op de door EnerSys
lader. In tegenstelling tot loodzuuraccu's moet de
tractieconnector van de accu aangesloten blijven
op het bedrijfsvoertuig terwijl de accu in het
bedrijfsvoertuig is geïnstalleerd. Bij het aansluiten
van de eerste laadstekker wordt de
stroomvoorziening naar het bedrijfsvoertuig
uitgeschakeld, zodat het bedrijfsvoertuig niet per
ongeluk kan worden bediend.
Deze accu mag alleen worden opgeladen met door
EnerSys
goedgekeurde laders voor lithium-ion, die
®
speciaal zijn ontworpen om CAN-communicatie met
de accu mogelijk te maken om het opladen van de
accu te regelen. Dit zorgt voor een veilige en optimale
werking van het systeem. Alle bedieningsinstructies
in de handleiding van de lader moeten worden
opgevolgd. Het opladen gebeurt via een ongeaard
gescheiden laadcircuit.
OPGELET: probeer nooit op te laden met behulp van
de connector van de accu naar het bedrijfsvoertuig.
OPGELET: NexSys
iON Li-ion-accu's worden
®
30% of minder opgeladen verzonden om te voldoen
aan het EnerSys
-beleid voor de omgang met
®
lithium-ion-systemen tijdens transport.
ACCU OPLADEN
®
goedgekeurde
Als de accu geblokkeerd is
WAARSCHUWING
door overontlading tijdens het gebruik (zie pagina
12: Gebruik) of gemiste ladingen tijdens opslag (zie
pagina 16: Opslag) door op de drukknop te drukken
wordt de tractiestroom niet ingeschakeld, maar wel
het BMS en enkele interne diagnosefuncties.
Hierdoor wordt de accu nog verder ontladen en kan
deze onomkeerbaar beschadigd raken. Laad de accu
altijd zo snel mogelijk op als deze bijna leeg is.
Het accusysteem is uitgerust met een
wegrijbeveiliging die de tractievoeding uitschakelt,
waardoor het bedrijfsvoertuig wordt uitgeschakeld als
er een acculaadstekker op een lader is aangesloten.
Dit verkleint het risico dat een bediener per ongeluk
wegrijdt terwijl de lader nog is aangesloten.
• Laad de accu alleen op in een geschikte omgeving.
Volg daarnaast alle omgevingsvereisten van de
lader op.
• De laadstekker heeft ingebouwde anti-
boogcontacten om vonkoverslag te verminderen
tijdens het uitvoeren van onbedoelde
'hot disconnect'-activiteiten.
OPGELET: de CAN-compatibele laadconnector van de
accu moet worden aangesloten op de bijbehorende
CAN-compatibele laadconnector van de lader.
Anders start het laden niet, omdat er geen
CAN-communicatie is tussen de accu en de lader.
• Afhankelijk van de accu is er een laadmogelijkheid
met dubbele of enkele connector.
• Op dit moment zijn communicatieopties zoals
Ethernet, Programmable Logic Controllers en
verlichting op afstand niet mogelijk op de lader.
• Tijdens de installatie in het bedrijfsvoertuig
mag de accu niet worden losgekoppeld van het
bedrijfsvoertuig om op te laden. Ook is het niet
nodig om de deksels en afdekkingen op het
accucompartiment te openen.
(vervolg)
13