Installatiehandleiding
10.1.6
Verwarmingsinstellingen, algemeen
De binnentemperatuur wordt aangepast door de verwarmingscurve van de warmtepomp en de kamerinstellingen te wijzigen. De ver-
warmingscurve wordt door de regelaar gebruikt om ervoor te zorgen dat de warmtepomp de juiste hoeveelheid warmte aan het ver-
warmingssysteem levert op basis van de buitentemperatuur. Bij een lagere buitentemperatuur wordt er meer warmte aan het verwar-
mingssysteem geleverd, om in alle weersomstandigheden een aangename binnentemperatuur te waarborgen. Een correct ingestelde
verwarmingscurve betekent minder onderhoud en bespaart energie.
Om een lange levensduur te waarborgen en storingen in de werking te voorkomen, moet u het regelen van de verwarming met thermo-
staten vermijden en in plaats daarvan de temperatuur op de warmtepomp aanpassen. (Dat geldt met name voor systemen zonder volu-
me- of buffertank.)
Hieronder ziet u een voorbeeld van een typische verwarmingscurve '40'. Bij een buitentemperatuur van 0 °C is de beoogde gemiddelde
aanvoertemperatuur 40 °C bij gebruik van verwarmingscurve 40 (bij een kamerinstelling van 20).
Bij buitentemperaturen onder 0 °C wordt aanvoerwater naar de radiatoren geleid dat warmer is dan 40 °C. Bij buitentemperaturen bo-
ven 0 °C wordt aanvoerwater geleverd dat kouder is dan 40 °C. Wanneer de STOOKLIJN-waarde verhoogd wordt, wordt de verwarmings-
curve steiler en wanneer de waarde verlaagd wordt, wordt die vlakker. Als de verwarmingscurve correct is ingesteld (gewoonlijk voor
een binnentemperatuur van 20 °C), kan de kamerinstelling (in het menu voor de eindgebruiker) worden gebruikt om de binnentempera-
tuur eenvoudig met ongeveer 1 °C per stap omhoog of omlaag aan te passen.
Voorbeeld van curveaanpassing van curve 40 (bij een kamerinstelling van 20)
6 0 °
5 5 °
5 0 °
4 0 °
3 0 °
2 0 °
2 0 °
1 0 °
32
Thermia Legend
4 0
0 °
- 1 0 °
BWLE01IG0110
max 55
min 20
- 2 0 °
Thermia AB