20
Een goede pompinstallatie
20.1
Algemene aanbevelingen
Plaats de pomp op een vlakke, horizontale, stevige ondergrond vrij van overmatige trilling
om de juiste werking van de pompkop te garanderen. Zorg voor een vrije luchtstroom
rondom de pomp zodat de warmte kan worden afgevoerd. Zorg ervoor dat de
omgevingstemperatuur rondom de pomp niet hoger is dan de aanbevolen maximale
bedrijfstemperatuur.
Buitenoppervlakken van de pomp kunnen tijdens gebruik heet
worden. U moet het apparaat laten afkoelen voordat u
werkzaamheden voor herpositionering of onderhoud uitvoert.
De STOP-toets op de pomp zal de pomp altijd tot stilstand brengen. Het verdient echter
aanbeveling een geschikte plaatselijke noodstopknop in de netvoeding naar de pomp te
installeren.
Stapel de pomp NIET.
De pomp kan zo worden ingesteld dat de rotor rechtsom of linksom draait, afhankelijk van
welke richting comfortabeler is.
Slangenpompen zijn zelfaanzuigend en zelfdichtend tegen terugstroming. In de aanzuig- of
persleiding zijn geen kleppen nodig, behalve de kleppen die hieronder staan aangegeven.
De kleppen in de processtroom moeten worden geopend voordat de pomp wordt gestart.
Gebruikers wordt aangeraden tussen de pomp en een klep aan de perszijde van de pomp
een overdrukbeveiliging te installeren voor bescherming tegen schade die wordt
veroorzaakt als de pomp per ongeluk met een gesloten persklep in bedrijf wordt gezet.
20.2
Wat u wel en niet moet doen
Monteer de pomp niet in een krappe ruimte zonder voldoende luchtstroming rondom de
l
pomp.
Houd zuig- en persslangen zo kort en direct mogelijk – idealiter echter niet korter dan 1
l
meter – en volg de meest directe route. Gebruik bochten met een grote radius: ten
minste vier keer de slangdiameter. Zorg ervoor dat de aansluitleidingen
koppelingen sterk genoeg zijn om de voorspelde leidingdruk te kunnen weerstaan.
Vermijd slangverloopstukken en slangen met een kleinere binnendiameter dan de slang
in het pompkopgedeelte; dit geldt met name voor leidingen aan de aanzuigzijde.
Kleppen in de leiding mogen de doorstroming niet belemmeren. Kleppen in de
doorstroomleiding moeten open staan wanneer de pomp in bedrijf is.
Zorg ervoor dat bij langere slangstukken ten minste één meter flexibele slang met
l
gladde binnenlaag is aangesloten op de inlaat- en uitlaatpoort van de pompkop om
impulsverliezen en pulsaties in de leiding tot een minimum te beperken. Dit is met
name belangrijk bij viskeuze vloeistoffen en bij aansluiting op niet-flexibele leidingen.
Gebruik zuig- en persleidingen met een binnendiameter die gelijk is aan of groter dan
l
die van de pompslang. Gebruik bij het verpompen van viskeuze vloeistoffen
leidingstukken met een binnendiameter die diverse maten groter is dan die van de
pompslang.
Plaats de pomp, indien mogelijk, op of net onder het peil van de vloeistof die moet
l
worden verpompt. Dit garandeert optimale toestroom en maximale pompefficiëntie.
Gebruik een laag toerental bij het verpompen van viskeuze vloeistoffen. Voordruk zal
l
de pompprestaties verbeteren, vooral bij viskeuze materialen.
74
m-Quantum 600-nl-01
en