5.1.6.1
VERVANGING VAN DE SPROEIER VAN DE
HOOFDBRANDER (Afb. 3B)
•
Draai de schroef "A" en de sproeier "C" los.
•
Vervang de sproeier "C" door de sproeier die correspon-
deert met de gewenste gassoort, volgens de in tabel B
vermelde gegevens.
•
De diameter van de sproeier wordt in honderdste millime-
ters vermeld op het lichaam ervan.
•
Draai de sproeier "C" helemaal vast
5.1.6.2 VERVANGING VAN DE SPROEIER VAN DE
WAAKVLAMBRANDER
• Draai de schroefverbinding "H" los en vervang de sproeier
"G" door de sproeier die geschikt is voor de gassoort (Tab.
B, zie bijlage, fig.3A).
• Het nummer dat de sproeier identificeert wordt aangege-
ven op het lichaam ervan.
• Draai de schroefverbinding "H" weer vast.
5.1.6.3 SCHROEF VAN HET MINIMUM
• Draai de schroef van het minimum "M" los van het ventiel
en vervang hem door het ventiel dat geschikt is voor de
gassoort (helemaal vastdraaien) (Tab.B, fig.2A).
5.2. ELEKTRISCHE APPARATEN
5.2.1. ELEKTRISCHE AANSLUITING (Fig. 4A - Tab.A).
WAARSCHUWING! Alvorens de aansluiting uit te voeren,
dient te worden gecontroleerd of de gegevens op het plaatje
overeenstemmen met de netspanning en -frequentie.
• Om toegang te krijgen tot het klemmenbord moet het
bedieningspaneel van het apparaat worden gedemonteerd
door de bevestigingsschroeven los te halen (fig. 4A 1-2).
• Sluit het elektrische snoer aan op het klemmenbord zoals
aangegeven wordt op het bij het apparaat geleverde schakel-
schema.
• De voedingskabel moet door een beschermingsbuis (waar
aanwezig) gevoerd worden en vastgezet worden met de
daarvoor bestemde kabelklem aan de ingang van de buis.
• Blokkeer het elektrische snoer door middel van de kabelklem.
WAARSCHUWING! De fabrikant kan op geen enkele wijze
aansprakelijk gesteld worden als de voorschriften voor
ongevallenpreventie niet in acht genomen worden.
5.2.2. ELEKTRISCH SNOER
Tenzij anders aangegeven, zijn onze apparaten niet voorzien van
een elektrisch snoer. De installateur dient een buigzame kabel te
gebruiken met eigenschappen die niet minder zijn dan die van het
type met rubberen isolatie H05RN-F. Bescherm het gedeelte van
het snoer buiten het apparaat met een niet buigzame metalen of
kunststof buis.
5.2.3. VEILIGHEIDSSCHAKELAAR
Installeer een veiligheidsschakelaar vóór het apparaat. De
eigenschappen van de opening tussen de contacten en de
maximum lekstroom dienen in overeenstemming te zijn met
de geldende voorschriften.
5.3.
AARDING EN EQUIPOTENTIAALKNOOP
Sluit het apparaat aan op een geaard stopcontact; neem het
vervolgens op in een equipotentiaalknoop door middel van
de schroef onder het frame aan de voorkant rechts. De
schroef is gemarkeerd met het symbool
60
5.4 AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Het apparaat moet worden gevoed met drinkwater met een
druk van 1,5 - 3 bar.
Let op! Als de waterdruk hoger is dan aangegeven, moet er
een drukverminderaar worden gebruikt om beschadiging van
het apparaat te voorkomen.
Voor de juiste installatie moet de waterinlaatleiding worden
aangesloten op het distributienet met een mechanisch filter
en een afsluitkraan. Alvorens het filter te verbinden moet u
een zekere hoeveelheid water laten doorstromen, om even-
tueel vuil uit de leidingen te spoelen.
5.5. AFVOER
Het afvoerwater moet worden afgevoerd door een geschikt
spruitstuk, dat minstens bestand is tegen temperaturen van
100° C. De stoom die geproduceerd wordt tijdens de afvoer-
fasen mag het apparaat niet raken.
6. VEILIGHEIDSTHERMOSTAAT
Sommige modellen van onze apparaten hebben een
veiligheidsthermostaat die automatisch ingeschakeld wordt
wanneer er temperaturen worden geconstateerd die hoger
zijn dan de van te voren bepaalde waarde, zodat de gas-
toevoer (gasapparaten) of de elektrische voeding (elektri-
sche apparaten) wordt afgesloten.
6.1. TERUGSTELLING
• Wacht tot het apparaat is afgekoeld: 90°C is bij benade-
ring een geschikte temperatuur voor de terugstelling.
• Druk op de rode knop op het lichaam van de veiligheids-
thermostaat.
WAARSCHUWING! Als er voor de terugstelling een bescher-
ming moet worden gedemonteerd (bv.: bedieningspaneel)
dan moet dit gedaan worden door een gespecialiseerde
technicus. Als de veiligheidsthermostaat onklaar gemaakt
wordt, komt de garantie te vervallen.
7.
INSTALLATIEHANDELINGEN WORDEN
VOLTOOID
Alle verbindingen met water en zeep controleren om u ervan
te verzekeren dat er geen gaslekkages zijn. Geen open
vlam gebruiken om gaslekkages op te sporen. Alle branders
aansteken, zowel afzonderlijk als tegelijk, om de correcte
werking van de gaskleppen, de gaspitten en de ontsteking
te controleren. Voor elke brander de regelaar van de vlam
op de laagste afstelling zetten, zowel afzonderlijk als tegelijk;
na voltooiing van deze handelingen dient de installateur de
gebruiker in te lichten over de correcte gebruikswijze. Indien
het apparaat niet goed werkt, nadat alle controles zijn
uitgevoerd, contact opnemen met de plaatselijke
assistentiedienst.
.
VOORDAT
DE