Hoe dichter u boven de leiding komt, des te sterker wordt het signaal.
Daar waar het geluissignaal het sterkst is, draait u de ontvanger rond
de as. Het signaal zal verzwakken, tot u een signaalminimum gevonden
hebt. Met deze draaibeweging hebt u ook de richting van de op te
sporen leiding vastgesteld. De breedste kant van het ontvangerblad
loopt nu parallel aan de lengteas van de geleider en daarmee is
vastgesteld in welke richting het geleidertraject loopt .
Gebruik van de draagbare zender
Onder verschillende omstandigheden wordt het gebruik van een
draagbare zender, bijv. de T3 of T10, noodzakelijk zodat er een sterk
opspoorsignaal waargenomen kan worden. Bijvoorbeeld het ELF signaal
van een PCM + zender is niet voldoende als:
• de ontvanger op grote afstand van de PCM + zender verwijderd is
• Lokaliseren van distributiepijpen van gebouwen waar geïsoleerde
verbindingsstukken gemonteerd zijn.
De draagbare zender kan worden aangesloten op een pijpleiding/
netwerk bij een testpunt of isolatie verbindingsstuk, gebruikmakend
van LF, Lage Frequentie (512/640 Hz). De PCM zender moet niet op
LF ingesteld worden. Zowel aankoppeling als inductie kunnen gebruikt
worden voor 8kHz. PCM 4Hz metingen kunnen verricht worden als de
PCM zender aan staat.
Let op: Bij gebruik van een draagbare zender moet de PCM + Tx zender
niet op de LF frequentie ingesteld worden.
Dieptemeting
Zodra een kabel opgespoord is, geeft de ontvanger automatisch de
diepte in m/cm aan. Let erop dat in de 8 Khz FF (FaultFinder) modus
geen diepte weergegeven kan worden.
Opmerking: De diepte wordt niet weergegeven als de lokalisatie
omstandigheden slecht zijn, bijv. als de opspoorfrequentie door andere
frequenties verstoord wordt.
Let op: Bij dieptemetingen van pijpleidingen is de weergegeven diepte
tot het midden van de pijp.
De meetprecisie onder standaard aarde condities met ongestoorde
velden bedraagt ± 5% .Wanneer de leiding blootgelegd moet worden,
is het aanbevolen de desbetreffende veiligheidsprocedures in acht te
nemen om persoonlijk letsel of andere schade te voorkomen. Ook wordt
het wordt aanbevolen de dieptemeting tijdens het opgraven vaak te
herhalen.
Signaalverbinding
OPMERKING:
Neem de juiste veiligheidsprocedures in acht, alvorens de CP-
aansluiting aan de pijpleiding te maken! Schakel de zender uit,
voordat u met de aansluitdraden te werk gaat.
Werkwijze
1
Koppel zowel pijp als anode kabels los.
2
Zorg dat de zender is uitgeschakeld.
3
Sluit de witte signaaldraad van de zender aan op de pijp.
4
Sluit de groene signaaldraad van de zender aan op een geschikte
anodekabel.