Instelling hoogteroercompensatie (afb.blz.74)
Functie activeren. Schuifregelaar naar de voorste aanslag duwen. CURSOR op "%" zetten, hoogteroer-uitslag (compensatie)
instellen met de DATA-toetsen. Normaal gesproken moet maximaal 30% worden ingesteld, omdat bij grotere uitslagen het
gevaar bestaat, dat het model heftig reageert. Indien het neutraalpunt van de schuifregelaar niet in het mechanische midden
staat, de schuifregelaar in de gewenste positie zetten en cursor op "SET" zetten.
Offset instellen door gelijktijdig indrukken van de L ~:d.e DATA-toetsen. Hierdoor is deze positie van de schuifregelaar als offset-
punt geprogrammeerd, het hoogteroer bevindt zich nu in de middenstand. Wilt u de functie tijdens het vliegen aan- of
uitschakelen, dan moet u een extra schakelaar inbouwen. Schakelaar best.nr. F 1502 aansluiten aan schakelaar-contrastekker
F8.
Stoorkleppen (kraai)-hoogteroer-mixer CH3->CH2 / 3->2 (afb.blz.76)
Met deze optie kunnen de momentveranderingen gecompenseerd worden, die bij het gebruik van de stoorkleppen of crow-
functie optreden. Hiermee kunt u verhinderen, dat het model bij het bedienen van de stoorkleppen of crow kop- of staartlastig
wordt. Voor elke uitslag van de stoorkleppen of crow kunt u een hoogteroercompensatie instellen. De mixer kan met een
schakelaar aan- of uitgeschakeld worden. Het offset-punt is vrij te kiezen.
Instelling: (afb.blz.76)
Functie activeren. Stoorkleppen met de "gasknuppel" in gesloten toestand brengen en de gasknuppel in dezelfde positie laten
staan. Cursor op "SET" brengen, offset invoeren door gelijktijdig indrukken van de beide DATA-toetsen. Hiermee is de positie
van de gasknuppel gedefinieerd van waar uit de hoogteroercompensatie bij het uitklappen van de stoorkleppen moet werken
(offset zie blz.24). De compensatie vindt nu naar slechts 1 kant plaats. In de praktijk zal het model tijdens het bedienen van de
stoorkleppen de neus laten zakken, zodat de hoogteroercompensatie altijd de richting "hoogteroer omhoog" zal hebben. Vindt de
hoogteroercompensatie in de verkeerde richting plaats, dan moet de mixrichting omgepoold worden: zet de cursor op "+", met
de beide DATA-toetsen de mixrichting ompolen. Wilt u de functie tijdens het vliegen aan- of uitschakelen, dan moet u een
schakelaar best. nr. F 1502 inbouwen en aansluiten aan contrastekker F7.
Mixer crow CROW (afb.blz.76)
M.b. v. deze functie kunnen de rolroeren naar boven gezet worden, zodat ze het model afremmen. Dat is vooral bij
zweefvliegtuigen nodig, wanneer geen extra stoorkleppen aanwezig zijn. Eventuele stoorkleppen (of welfkleppen) kunnen ook
meegestuurd worden om af te remmen. De functie wordt of met de schuifregelaar van functie 5, of met de gasstuurknuppel
functie 3 gestuurd. Het is mogelijk om een willekeurig offset-punt te programmeren.
Voor elk rolroer wordt een aparte servo gebruikt, aansluiten aan ontvanger-uitgangen 1 + 5. De functie kan tijdens het vliegen met
een schakelaar aan- of uitgezet worden. De functie werkt alleen als ook de functie FLPR (flaperon) geactiveerd is.
Het verschil met de functie flaperon is,dat ook het kanaal 3:
stoorkleppen/welfkleppen aangestuurd wordt. Bovendien kunt u met beide functies samen de rolroeren als welfkleppen (flaperon)
gebruiken om de lift te verhogen, of de rolroeren (en welf- stoorkleppen) gebruiken om de lift te verkleinen (crow).
Instelling: (afb.blz.78)
Eerst in de functie "FUNC" beslissen, op welke manier (met de "gasknuppel" of schuifregelaar CH5) de functie bediend gaat
worden. Dan functie "CROW" activeren (FLPR moet ook geactiveerd zijn). Gasknuppel of schuifregelaar in de positie brengen,
waarin de rolroeren neutraal moeten staan. Cursor op "SET" zetten.
Doorgelijktijdig indrukken van de DATA-toetsen wordt dit punt als offset-punt overgenomen, de rolroeren staan nu in neutrale positie. :
Gasknuppel of schuifregelaar in de positie brengen, waarin de rolroeren als "crow" naar boven uitgeslagen moeten zijn. Indien een I servo
verkeerd om loopt, moet de mixrichting voor deze se rvo omgepoold worden.
Eerst moet hiervoor met de CURSOR-toets de kleine pijl op het gewenste servo-kanaal (1 of 5) worden gebracht, zodat u de
mix richting en mixhoeveelheid voor deze se rvo kunt instellen.
Als de mixrichting foutief is, de cursor op "+" zetten en dit met de DATA-toetsen veranderen, daarna de cursor op "%" zetten en
de mixhoeveelheid instellen met de DATA-toetsen. Zo kunt u de mixrichting en hoeveelheid voor beide servo's apart aangeven.
Wilt u de functie tijdens het vliegen aan- of uitzetten, dan moet u een schakelaar aansluiten aan contrastekker F5.
25