6.4 Pompcapaciteit
Afbeelding Pompinstelling in relatie tot pompcapaciteit laat door
middel van curven de relatie zien tussen pompinstelling en
pompcapaciteit.
H
Pompinstelling in relatie tot pompcapaciteit
Instelling Pompcurve
Constante curve of constant
I
toerental I
Constante curve of constant
II
toerental II
Constante curve of constant
III
toerental III
Radiatorverwarmingsmodus
(proportionele drukcurve)
Vloerverwarmingsmodus (con-
stante drukcurve)
358
I
Functie
De pomp draait op een constant toerental en daardoor op een constante curve.
Bij toerental I is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de minimale curve te wer-
ken.
De pomp draait op een constant toerental en daardoor op een constante curve.
Bij toerental II is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de tussenliggende curve
te werken.
De pomp draait op een constant toerental en daardoor op een constante curve.
Bij toerental III is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de maximale curve te
werken. Snelle ontluchting van de pomp kan tot stand worden gebracht door de pomp korte tijd
op toerental III in te stellen.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op een proportionele druk-
curve naar gelang de warmtevraag in het systeem.
De opvoerhoogte (druk) daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmte-
vraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op een constante drukcurve
naar gelang de warmtevraag in het systeem.
De opvoerhoogte (druk) wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
III
II
Q