Inbedrijfstelling
Controlemaatregelen, functieverloop
Brander
Circulatiepompen
Controles vóór inbedrijfstelling
Vóór de inbedrijfstelling moet u de vol-
gende punten van de installatie contro-
leren:
•
Waterdruk in de verwarmingskring
•
Circulatiepomp bedrijfsklaar
•
Bijkomende luchtinrichting in de
schoorsteen bedrijfsklaar
•
Stroomvoorziening (230 V) naar de
ketel OK
•
Voldoende olie in de tank
•
Olieslangen aangesloten
(vertrek/retour, dichtheid)
•
Afsluitingen in de toevoerleiding
open
•
Instelling van de menginrichting van
de brander (zie insteltabel)
•
Instelling van de ontstekingselektro-
den
•
Instelling van de thermostaten
Functiebeschrijving
De installatie wordt ingeschakeld:
•
De regelkring wordt gesloten.
•
De olie wordt in de olievoorverwar-
mer verwarmd.
•
Van zodra de vereiste olietempera-
tuur bereikt is (tot 2 minuten op-
warmtijd), wordt de brander vrijge-
geven.
•
De brandermotor start.
•
De ontsteking wordt gestart
•
en de verbrandingsruimte wordt
geventileerd.
De elektromagnetische klep blijft tij-
dens de voorbeluchtingstijd gesloten.
Na de voorbeluchtingstijd:
•
De klep gaat open.
•
De vlammen worden gegenereerd.
•
Van zodra de vlamsensor een vlam
registreert, wordt klem 7 spannings-
loos
De hoeveelheid verbrandingslucht is
ingesteld volgens de oliedoorvoer.
Als de regelkring geopend wordt, wordt
de brander uitgeschakeld.
Voortijdig vlamsignaal
Tijdens de voorspoeltijd, resp. vooront-
stekingstijd mag er in principe geen
vlamsignaal zijn. Is er tijdens die perio-
de wel een vlamsignaal, dan schakelt
de verwarmingsinstallatie na afloop van
de voorspoel- en beveiligingstijd de
storingsuitschakeling uit. Tijdens de
beveiligingstijd wordt er geen olie vrij-
gegeven.
Aanloop zonder vlam
Wanneer er geen vlam is op het einde
van de beveiligingstijd, dan wordt het
toestel onmiddellijk wegens storing
uitgeschakeld.
Doven van de vlam tijdens de
werking
Wanneer tijdens de werking de vlam-
men doven, wordt de brandstoftoevoer
onmiddellijk gestopt en wordt een nieu-
we startpoging ondernomen met be-
houd van het functieverloop.
Montage van de brander
•
Bevestigen van de branderflens en
de bijhorige isolering
•
Raadpleeg de brander bedienings-
handleiding
•
Plaats de juiste sproeier
•
Sluit de brander elektrisch en hy-
draulisch aan
•
Sluit de stookolietoevoer aan en
zorg voor een goede oliefilter
•
Branderregeling, hiervoor verwijzen
wij naar de brander bedienings-
handleiding
Ingebruikname van de brander
•
De stroomtoevoer naar de brander
controleren.
•
De installatie inschakelen.
De brander is voorzien van een in de
fabriek ingestelde sproeier. De brander
kan probleemloos in werking gesteld
worden.
U moet een eerste verbrandingstest
uitvoeren.
Instelwaarde:
•
Roetvorming:
0
•
CO
-gehalte:
> 12,5 %
2
•
Raadpleeg de brander bedienings-
handleiding
Inbedrijfstelling van de circulatie-
pompen
De circulatiepompen worden automa-
tisch in werking gesteld door de warm-
tevraag van het verwarmingssysteem.
Circulatiepompen ontluchten
•
De bedrijfsmodus „handmatige be-
diening"
kiezen via de verwarmingsregelaar.
•
Alle circulatiepompen (behalve de
collectorpomp) zijn dan in bedrijf.
•
De ontluchtingsschroeven van de
circulatiepompen kort losdraaien en
terug aandraaien.
25