Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Opstellingsruimte; Algemeen; Opstelling; Ventilatie - Rendamax R30 Technische Documentatie

Inhoudsopgave

Advertenties

Rendamax
5.2

Opstellingsruimte

5.2.1

Algemeen

- Door de constructie van de ketel zijn de stralingsverliezen te verwaarlozen
- Door het lage geluidsniveau is verdere geluidsisolatie van de ruimte overbodig
- Door zijn constructie is de benodigde opstellingsruimte zeer gering
- De inzetbaarheid van de ketel wordt vergroot doordat deze standaard als gesloten toestel
wordt geleverd (zie hoofdstuk 5.3.4).
5.2.2

Opstelling

Voor een optimale opstelling van de ketels gelden de volgende richtlijnen:
- Het toestel moet in een vorstvrije ruimte worden opgehangen i.v.m. mogelijke bevriezing van
de condensafvoerleiding. Als het c.v.-water te ver in temperatuur daalt, treedt de ingebouwde
toestelbeveiliging in werking.
- Let op de plaatsing en temperatuurgevoeligheid van de apparatuur.
- Zorg ervoor dat voldoende ruimte rondom het toestel aanwezig is voor onderhoud en eventuele
vervanging van onderdelen.
De geadviseerde minimale ruimte is:
- 1000 mm aan de voorzijde (vrije loopstrook);
- 400 mm aan de bovenzijde;
- 250 mm aan de onderzijde;
Daar alle delen van de voorzijde zijn te bereiken, is aan de linker- en rechterzijde geen minimale
afstand vereist. Wij adviseren echter een minimale afstand van 100 mm, voor het eenvoudig kun-
nen openen van de kap.
5.2.3

Ventilatie

De ventilatie van de opstellingsruimte dient te voldoen aan de geldende nationale en lokale nor-
men en voorschriften.
Let m.b.t. het ventileren op de volgende punten:
a Handhaaf de geldende nationale en lokale normen en voorschriften voor de afmetingen van de
doorlaten en de beveiliging van een eventuele mechanische ventilatie
b Maak de luchttoevoeropeningen transversaal in twee tegenover elkaar staande wanden
c Gebruik toevoerroosters met een grote breedte en een kleine hoogte
d Maak de ventilatie-afvoer verticaal door het plafond
e Bij onvoldoende luchttoevoer kan mechanische toevoer van ventilatielucht noodzakelijk zijn.
5.3

Aansluitingen

5.3.1

Gasaansluiting

De gasaansluiting dient door een erkende installateur volgens de geldende nationale en lokale
normen en voorschriften geïnstalleerd te worden.
De gasaansluiting bevindt zich aan de onderzijde van het toestel.
De druk voor het toestel dient gereduceerd te worden m.b.v. een gasdrukregelaar tot 25 mbar voor
aardgas en tot 50 mbar voor propaan.
Het drukverlies in de aansluitleidingen moet zodanig zijn, dat bij maximale belasting van het toe-
stel, de druk nooit beneden de 17 mbar daalt voor H-gas en 20 mbar voor L-gas.
Om de werking van de gasklep blijvend te garanderen, wordt het monteren van een gasfi lter in de
gasleiding aanbevolen. Dit gasfi lter kan als optie bij de ketel worden besteld.
Monteer direct onder het toestel een gaskraan.
Doc655/30CV35B NL
11

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave