CONTROLES VÓÓR HET EERSTE GEBRUIK
Uw Club Car is in de fabriek en bij uw Club Car-distributeur/dealer grondig geïnspecteerd en afgesteld. Na
de ontvangst van uw nieuwe Club Car(s) moet u zich echter vertrouwd maken met de bedieningen en het
gebruik. Controleer elk voertuig aandachtig en vergewis u ervan dat het in perfecte staat verkeert voor u de
levering aanvaardt.
Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig en raadpleeg ook de Periodieke Onder-
houdsschema's op pagina 15. Eventuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-
distributeur/dealer of een getrainde monteur.
• Algemeen: Alle onderdelen moeten correct gemonteerd en geïnstalleerd zijn. Verifieer dat alle
moeren, bouten en schroeven goed vastzitten.
• Waarschuwingsstickers: Verifieer dat alle waarschuwings- en gebruiksaanwijzingsstickers aange-
bracht zijn. (Zie pagina 4).
• Banden: Controleer de juiste bandenspanning. (Zie Capaciteiten voertuig, pagina 17).
• Batterijen: Controleer het elektrolyt: het peil moet voldoende zijn. (Figuur 12, pagina 19). Controleer
de batterijklemmen. De kabels moeten goed vastzitten en mogen geen corrosie vertonen. Laad de
batterijen volledig voor u het voertuig voor het eerst gebruikt.
• Stappen-potentiometer (voertuigen met 48 Volt elektrische motor) en V-Glide Wiper schakelaar
(voertuigen met 36 Volt elektrische motor): Verifieer voor het gebruik of het deksel van de snelheids-
schakelaar goed gesloten is.
WAARSCHUWING
• VERWIJDER HET PLASTIC VAN DE ZITTING VOOR U HET VOERTUIG GEBRUIKT. DIT
NEGEREN KAN BRAND, MATERIËLE SCHADE EN ERNSTIGE OF DODELIJKE VERWONDINGEN
VEROORZAKEN.
DE GOEDE WERKING CONTROLEREN
Nadat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bedieningen van het voertuig en de rij-instructies hebt gelezen en
begrepen, maakt u een proefrit. Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van het nieuwe voertuig. Eventuele
defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-distributeur/dealer of een getrainde monteur.
Alle voertuigen
• Remmen: Verifieer dat ze goed werken. Wanneer het rempedaal met matige kracht volledig wordt inge-
drukt, mag hij niet meer dan halfweg tot de vloer gaan. Het voertuig moet vlot en zonder slippen binnen
de 4,3 m tot stilstand komen. Indien het pedaal dieper dan de helft kan worden ingedrukt of het voertuig
niet binnen de 4,3 m stopt, moet u het remsysteem laten controleren en zo nodig bijstellen. Het remsys-
teem moet altijd zo afgesteld zijn dat het pedaal niet tot tegen de vloer ingedrukt kan worden.
• Parkeerrem: De ingeschakelde parkeerrem moet de wielen blokkeren en het voertuig immobiliseren
(op hellingen van maximum 20%). Bij een druk op het snelheidspedaal of het rempedaal moet de
parkeerrem vrijkomen.
• Achteruitzoemer: De achteruitzoemer moet een waarschuwingssignaal geven wanneer het voertuig
in achteruit geschakeld is.
• Besturing: het voertuig moet gemakkelijk te besturen zijn, zonder speling op het stuur.
• Snelheidspedaal: Wanneer het contactslot op ON (aan) staat en de vooruit-/achteruitschakelaar op
F (vooruit), moet bij het indrukken van het snelheidspedaal de motor starten en moet het voertuig vlot
zijn maximumsnelheid bereiken. Bij het loslaten van het pedaal moet deze naar zijn oorspronkelijke
positie terugkeren, terwijl de motor stopt. Alle DS-voertuigen hebben in achteruit een lagere snelheid.
• Algemeen: Luister of u geen ongewone geluiden zoals geknars of geratel hoort. Controleer het rijge-
drag en de prestaties van het voertuig. Laat alle afwijkingen controleren door uw Club Car-distributeur
of een getrainde monteur.
DS PowerDrive Plus-voertuigen
• Detectie zero snelheid: terwijl het voertuig op vlak terrein geparkeerd is, met de parkeerrem uitge-
schakeld, plaatst u de slepen-/rijdenschakelaar in de stand RUN en probeert u het voertuig te duwen.
U moet een weerstand tegen het rijden voelen (het voertuig gaat niet sneller dan 1,6 tot 3 km/u), onge-
acht de positie van de vooruit-/achteruitschakelaar.
6
DS Golfwagen – Elektrische voertuigen – Handleiding voor de eigenaar 1999
Controles vóór het eerste gebruik