Afbeelding 43
51. Gebruik de cursortoetsen om langs de assen te bewegen. Druk op de menutoets ZOOM om een menu te openen met opties voor
in- of uitzoomen. Hier kunt u in- en uitzoomen, een regio selecteren met behulp van een vak, en vele andere opties vinden. Druk
een aantal keren op
L
om de standaardgrootte te herstellen. Als u het menu ZOOM wilt verlaten, drukt u op
(zie Afbeelding 43). Druk op de menutoets PICT om terug te keren naar het hoofdscherm voor grafieken.
52. Hier drukt u op de menutoets TRACE. Een klein wit vak rechts van de menutoets geeft aan dat de Tracer actief is. De cursor volgt
nu de functie. Gebruik de cursortoetsen RECHTS en LINKS om de cursor te verplaatsen (zie Afbeelding 44). Druk op de menutoets
FCN om opties weer te geven voor onder meer het vinden van wortels, gebieden, snijpunten en hellingen. Druk op de menutoets
ROOT om de dichtstbijzijnde wortel te bereken (zie Afbeelding 45). Druk op de toets
Druk vervolgens opnieuw op
wordt uitgevoerd en vervolgens getekend op het scherm, samen met de oorspronkelijke functie (zie Afbeelding 46).
18
Aan de slag
om meer opties weer te geven. U kunt meerder zoomopties uitproberen. Gebruik de menutoets ZDFLT
om meer opties weer te geven. Druk op de menutoets F'. De afgeleide van uw functie
L
Afbeelding 44
Afbeelding 46
Afbeelding 45
totdat de menutoets PICT verschijnt
L
zodat het menu weer verschijnt.
L