2.4 Elektrische aansluiting
De installatie moet voldoen aan de geldende plaatselijke en/of landelijke voorschriften. Zorg voor
een juiste aansluitgroep met hoofdzekering. Het elektrisch schema zit op het toestel.
LET OP!:
– Het toestel dient voldoende geaard te zijn. Het toestel moet worden voorzien van een
werkschakelaar die fase en nul (niet de aarde) onderbreekt.
– De werkschakelaar dient ten alle tijde bereikbaar te zijn.
– Absoluut nooit de voeding van het toestel (laten) onderbreken door andere schakelaars.
Dit kan tot oververhitting van het toestel leiden.
– Let op de draairichting van de 3 fasen.
3.0 Inbedrijfstelling / buiten bedrijfstelling
3.1 Algemeen
Elk toestel wordt voor verpakken volledig op veiligheid en juiste werking getest. Hierbij worden o.a.
de gasdruk en CO
afgesteld. Controleer echter altijd de gasvoordruk. Nooit onoordeelkundig aan
2
regelschroeven draaien. Vergeet vooral niet de gebruiker te instrueren over het correct gebruik en
bedienen van het toestel en de randapparatuur.
3.2 Controle werkzaamheden
– Elektrische hoofdschakelaar uitschakelen.
– Ruimtethermostaat op minimum temperatuur instellen.
– Open de gasstopkraan, vervolgens de gasleidingen zorgvuldig ontluchten en controleren op
lekkage. In géén geval open vuur gebruiken!
– Gasstopkraan sluiten.
– Controleer de draairichting van de ventilatoren.
– Open de gasstopkraan, het toestel zal nu in bedrijf komen.
– Controleer het vlambeeld van de hoofdbrander (duidelijke vlamkern, gelijkmatig branden).
3.3 Controleer de werking van de ruimtethermostaat
Bij een instelling lager dan de omgevingstemperatuur zal de brander uitgaan. Bij een instelling hoger
dan de omgevingstemperatuur wordt de brander ontstoken.
3.4 Controle van de voordruk
De gasvoordruk dient op het gasblok te worden gemeten bij een toestel dat in bedrijf is. De
voordruk wordt vermeld op de typeplaat van het toestel. Ter controle kan een meting van de
verbruikte gashoeveelheid [1] via de gasmeter plaatsvinden (alle andere verbruikers tijdelijk
afsluiten).
3.5 Controle werking van het toestel
Controleer tenslotte of de werking van het toestel niet kan worden beïnvloed door andere
toestellen, plaatselijke luchtstromingen, corrosieve of explosieve dampen, enz.
Controleer de stamkaart die is meegeleverd met het toestel (zie voorbeeld [2]) en vul deze indien
nodig aan (de metingen verwijzen naar de flow sheet die in het toestel aanwezig is).
6