5.3
Aansluiting aan de stroombron
Voor het aansluiten van het toortspakket aan de stroombron
controleren dat de contacten voor de stroomoverdracht schoon en
zuiver en niet verbogen of afgebroken zijn.
Verontreinigingen voor de aansluiting verwijderen en defecte
delen uitwisselen.
Draadvoeding zoals beschreven in het handboek van de draadfeeder
inrichten.
De lasdraad in de toortszijde invoeren, zoals beschreven in hoofdstuk
6.2 Lasdraad invoeren.
Centraalaansluiting (CA) passend in de geleidingen invoeren.
Centraalansluiting met wartel handvast aan de aansluiting van de
stroombron aandraaien.
5.4
Koelaggregaat aansluiten
Voor de aansluiting van het koelaggregaat controleren of de pas-
sende aansluitingen voor wateringang (blauw) en wateruitgang
(rood) voorhanden zijn. Meestal zijn aan het koelaggregaat snelkop-
pelingen van het type 21 NW5 aangebracht.
De slangverbindingen moeten zonder spanning ingestoken kunnen
worden om knikken te verhinderen.
Als de slangen te kort zijn kunnen passende verlengingen bij de
vakhandel worden gekocht.
Stecker voor de watertoevoer (blauw) en voor de wateruitgang (rood)
aan het koelaggregaat aansluiten. Controleer de zekere stand en de
dichtheid van de snelkoppelingen.
Controleer dat het koelaggregaat klaar voor gebruik is aan de hand
van het handboek.
AANWIJZING
AANWIJZING
Inbedrijfstelling
21