De sluitertijd instellen
Als u de sluitertijd instelt, selecteert de camera automatisch een
bijpassende diafragmawaarde die is afgestemd op de helderheid.
Kortere sluitertijden bieden u de mogelijkheid om een momentopname
te maken van een bewegend onderwerp, terwijl u met langere
sluitertijden een uitvloeieffect krijgt en u de mogelijkheid hebt om
zonder flitser opnamen te maken in donkere omstandigheden.
1
Stel het programmakeuzewiel
in op
2
Stel de sluitertijd in.
1. Gebruik de instelknop om de
sluitertijd te wijzigen.
3
Maak de opname.
• Als de diafragmawaarde rood wordt weergegeven, is het beeld
onderbelicht (onvoldoende belicht) of overbelicht (te veel belicht).
Gebruik de instelknop om de sluitertijd aan te passen totdat de
diafragmawaarde wit wordt weergegeven (Safety Shift
Bij CCD's neemt de hoeveelheid ruis in het opgenomen beeld
toe bij langere sluitertijden. Bij deze camera ondergaan
beelden die met een sluitertijd van minder dan 1,3 seconden
zijn opgenomen, echter een speciaal bewerking om de ruis
te verwijderen, zodat beelden van hoge kwaliteit ontstaan.
(Het kan hierdoor echter enige tijd duren voordat de volgende
opname kan worden gemaakt.)
Beschikbare opnamemodi
.
p. 211
Sluitertijd
(p.
83
84)).