168
Het beeld is bewogen of onscherp.
De camera beweegt
wanneer u op de
sluiterknop drukt.
Het AF-hulplicht is
ingesteld op [Uit].
Het onderwerp valt buiten
het scherpstelbereik.
Het kost moeite om op
het onderwerp scherp
te stellen.
Het onderwerp van de opname is te donker.
Er is niet voldoende licht.
Het onderwerp is
onderbelicht omdat de
omgeving te licht is.
Het onderwerp valt buiten
het bereik van de flitser.
Bekijk de oplossingen bij '
weergegeven'
(p.
In donkere omgevingen die
ongunstig zijn voor het automatisch
scherpstellen van de camera, wordt
het autofocushulplicht (AF-hulplicht)
geactiveerd om het scherpstellen te
vergemakkelijken. Het hulplicht voor
automatisch scherpstellen werkt niet
wanneer het is uitgeschakeld. U moet
het hulplicht daarom instellen op [Aan]
om het te activeren
ervoor dat u het hulplicht niet afdekt
met uw hand wanneer u het gebruikt.
Maak een opname op de juiste
scherpstelafstand van het
onderwerp
(p.
197).
Mogelijk is de camera per ongeluk
ingesteld op een functie die u niet
wilt gebruiken (zoals Macro).
Annuleer de instelling.
Gebruik de focusvergrendeling of
autofocusvergrendeling of stel
handmatig scherp om opnamen
te maken
(p.
106).
Klap de ingebouwde flitser op zodat
wordt weergegeven (flitser aan)
Stel de belichtingscompensatie in op
een positieve waarde (+)
Gebruik de belichtingsvergrendeling
of spotmeting
(pp.
Zorg er bij het gebruik van de
ingebouwde flitser voor dat u de
opname maakt op de juiste flitsafstand
van het onderwerp
Verhoog de ISO-waarde voordat
u de opname maakt
wordt
166).
(p.
53). Zorg
(p.
(p.
113).
110, 114).
(p.
198).
(p.
74).
65).