14 - FUNCTIE MASTER/SLAVE
Een master kan tot 15 slaves aansturen.
Vanaf het masterapparaat vertrekken twee draden + afscherming die naar de eerste slave gaan. Vanaf de eerste slave vertrekken
twee draden + afscherming die naar de tweede slave gaan, etc.
Vanaf de laatste slave hoeven geen draden meer te vertrekken. De afstand tussen 2 regelaars mag niet groter zijn dan 30 m.
(zie kenmerken van de kabels p16)
De master wisselt met de slaves de volgende gegevens uit:
■ Instelpunten
■ Temperatuur van de lucht
■ Temperatuur van het water
■ Actuele modus
■ Handmatige ventilatiesnelheid
■ Status van de ingangen D1 en D2.
Het is mogelijk (via P11) om op de retourluchtsensor slave-apparaten te regelen (bijvoorbeeld in geval van open-space).
Een slave hoeft niet over een kamermodule te beschikken.
De werking als gevolg van de gecombineerde statussen Uit, Vorstvrij, Eco, Comfort, venster open, tussen de master en de slave
moet het energieverbruik maximaal terugdringen.
Inbedrijfstelling van een master-/slavegroep:
■ De detectie van master- en slave-apparaten verloopt automatisch.
→ De master bevindt zich bovenaan de master-/slavebus
→ Bij het inschakelen van de lus detecteert de master automatisch de daarna aangesloten slaves hiervan
(zie onderstaand bedradingsschema)
→ Controleer het aantal slaves dat met de Master is verbonden via de diagnose d00
→ Als het aantal niet overeen komt: controleer de aanwezige bedrading
→ Stel de eventuele parameters in de Master (nieuw instelpunt,...)/ ze worden automatisch doorgestuurd naar de verbonden
slaves. Zie lijst (p7 en 8)
→ Regel de eventuele parameters voor de Slaves (regeling op retoursensor...)
2 mogelijke situaties:
• Als de regeling op de 1e slave van de lus wordt uitgevoerd: alle slaves die zich hieronder bevinden, hebben dezelfde regelingen.
• Als slechts een slave geregeld moet worden: koppel de bus tijdelijk los om deze tijdens deze regeling individueel te maken.
→ Alle parameters (zie lijst p5 en 6) van een master kunnen naar alle bijbehorende slaves worden gestuurd (in geval van
vervanging van een Slave-regelaar): zie p55 = 3
→ Als de verbinding master/slave wordt onderbroken, vallen alle slaves na de onderbreking terug in een autonome modus en
blijven ze in hun bedrijfsstatus tijdens de onderbreking.
→ Op de terminal van de master wordt dan het symbool
slaves is verbroken": d07 = 1.0.0 (zie § Diagnose p9)
■ Door de toets
in te drukken kan een diagnose worden uitgevoerd van de apparaten die nog onder controle van de terminal
staan en kan via d00 het aantal nog verbonden slaves worden bekeken.
■ De limiet van een master-/slave-lus is maximaal 15 slaves voor 1 master (zie principeschema met max. kabellengte tussen
master en slave)
■ Als een slave ook over een kamerterminal beschikt, controleer dan of P09 = 2 (verplichte waarde).
Dit geeft de status van deze slave-regelaar aan + de door de master gemeten T° (bij prioriteit kamersensor) of de door de eigen
sensor gemeten T° (bij prioriteit retoursensor), waarbij de toetsen van het toetsenbord niet actief zijn (toegang tot de parameters
mogelijk en diagnose van deze slave voor een diagnose)
Ingangen D1 & D2:
■ Indien ingang ingesteld als "Alarm" (condenspomp, motorstoring ...):
→ Indien alarm op master:
De master stopt en geeft
De slaves van de lus blijven werken in de laatste door de master gegeven staat.
De slaves blijven onder controle van de eventueel aanwezige zonetimer V300.
→ Indien alarm op een van de slaves:
Alleen de betreffende slave stopt / de andere apparaten blijven werken volgens de orders van de master en diens kamerterminal.
■ Indien de ingang is ingesteld op een van de 4 werkstanden:
→ Indien inschakeling op de master:
De hele lus master/slave schakelt naar de door de parameterinstelling van de ingang gedefinieerde modus.
Alleen een lagere stand kan eventueel worden geregeld via de wandterminal (afhankelijk van parameterinstelling stand-bytoets)
en
weer / het toetsenbord is vergrendeld.
weergegeven / d07 geeft aan dat de "verbinding met de
NL-19
V300