10 - METEN VAN DE TEMPERATUUR
De V300 biedt de mogelijkheid de luchttemperatuur te regelen door middel van een retoursensor of een kamersensor (P11).
Voor zover men kan kiezen tussen de twee, heeft de kamersensor de voorkeur, want deze geeft een beter beeld van de temperatuur
van de ruimte.
De kamersensor bevindt zich in de gebruikersterminal. Als deze wordt gebruikt, moet speciaal gelet worden op de plaats van de
gebruikersterminal in de ruimte (niet in de zon, niet boven een apparaat dat warmte ontwikkelt, monteren op een binnenwand).
Het einde van de draaddoorvoer moet thermisch geïsoleerd zijn.
Het kiezen van de sensor gebeurt door middel van de parameter P11 (= 0: retoursensor; = 1: kamersensor).
Als de geselecteerde sensor defect is, neemt de andere sensor het automatisch over. Een symbool
en de storing is ook te raadplegen in de diagnosevariabele d07.
De meting van de sensor kan worden gecorrigeerd door middel van de parameter P12 (retoursensor) of P13 (kamersensor).
11 - KENMERKEN VAN DE DOOR DE V300 GEBRUIKTE SENSORS
Alle sensoren van de V300 (retour, change-over) hebben dezelfde kenmerken
Temperatuur
Weerstand
°C
5
10
Ohm
22 050
17 960
15
20
14 690
12 090
NL-15
verschijnt op het scherm
25
30
10 000
8 313
6 940
35
V300