Systeemonderdelen
* Vereiste systeemcomponenten.
*Zelfontlastend hoofdluchtventiel
(B)
Door opgesloten lucht kan de pomp onverwachts
gaan werken, wat tot ernstig letsel door spatten
of bewegende onderdelen kan leiden. Volg de
Drukontlastingsprocedure op bladzijde 13
om opgesloten lucht te laten ontsnappen.
•
Zorg ervoor dat het ventiel gemakkelijk bereikbaar
is vanaf de pomp en dat dit in het circuit achter
de luchtregelaar zit.
•
Vereist in uw systeem om de lucht te ontlasten die
is achtergebleven tussen de kraan en de luchtmotor
na het sluiten van de kraan.
-
Open het ventiel om lucht naar de motor
te leiden.
-
Sluit het ventiel zodat geen lucht meer naar
de motor gaat, en laat alle opgesloten lucht
uit de motor ontsnappen.
* Ontlastkraan luchtdruk (C)
Gaat automatisch open om de luchtdruk te ontlasten als
de aangevoerde lucht de vooraf ingestelde grenswaarde
overschrijdt.
* Luchtfilter (D)
Verwijder schadelijk vuil uit de aangevoerde perslucht.
Minimaal wordt een filter van 40 micron gebruikt.
Afstelling luchtregelaar (G)
Past de luchtdruk aan op de motor en de druk van de
uitgaande vloeistof van de pomp. Plaats deze dicht bij
de pomp. Lees de luchtdruk af op de manometer (E).
* Vloeistofafvoer- en aftapventiel
(J)
Open het ventiel om druk af te laten en bij het spoelen
of vullen van de pomp. Sluit de klep tijdens het spuiten.
3A5495A
Ontdooingsregeling (T)
Draai de ontlastende luchtknop open om ijsvorming
te verminderen.
Aarding
De apparatuur moet geaard zijn om het risico
van statische vonkoverslag te reduceren.
Statische vonken kunnen ervoor zorgen
dat dampen ontbranden of ontploffen.
Door aarding kan elektrische spanning afvloeien.
Pomp: gebruik de bijgeleverde aarddraad en klem.
Sluit de aardingsdraad (L) aan op de aardbout aan
de luchtmotor. Verbind de aardklem met een werkelijk
geaarde massa.
Lucht- en vloeistofslangen: gebruik alleen elektrisch
geleidende slangen met een maximale gecombineerde
slanglengte van 150 meter (500 voet) voor de continuïteit
van de aarding. Controleer de elektrische weerstand van
de slangen. Als de totale weerstand naar massa groter
is dan 29 megohm, moet de slang onmiddellijk worden
vervangen.
Luchtcompressor: volg de aanbevelingen van
de fabrikant.
Spuitpistool/afgiftekraan: aard deze door aansluiting
op de goed geaarde vloeistofslang en pomp.
Vloeistofhouder: volg de ter plekke geldende
voorschriften.
Het te spuiten object: volg de ter plekke geldende
voorschriften.
Niet gebruik met een doseerventiel!
Emmers met oplosmiddel bij het spoelen:
volg de ter plekke geldende voorschriften. Gebruik alleen
geleidende metalen emmers; plaats ze op een geaarde
ondergrond. Zet de emmer niet op een niet-geleidende
ondergrond zoals papier of karton, omdat dat de aarding
zou onderbreken.
Om doorlopende aarding te handhaven bij het
spoelen of bij het ontlasten van de druk, moet u altijd
een metalen gedeelte van spuitpistool of doseerventiel
stevig tegen een geaard metalen vat houden, en dan pas
de trekker van pistool of doseerventiel intrekken.
Systeemonderdelen
9