GEVAAR
Om explosiegevaar te voorkomen, is het niet toegestaan om het apparaat te gebruiken in de nabijheid van
zuurstofrijke atmosferen, brandbare anesthetica of andere brandbare stoffen (zoals benzine). Let erop dat
het apparaat en de gebruiksomgeving altijd droog en schoon zijn.
Defibrillatiestroom kan ernstig letsel of zelfs de dood van de gebruiker en omstanders tot gevolg hebben.
Houd tijdens het defibrilleren afstand van de patiënt en metalen onderdelen die in contact staan met de
patiënt.
1.1.2 Waarschuwingen
WAARSCHUWING
Controleer vóór gebruik of er mechanische beschadigingen zijn. Niet gebruiken indien er sprake is van
beschadiging.
Voordat het product in gebruik wordt genomen, dient de gebruiker te controleren of de apparatuur,
verbindingskabels en accessoires in goede staat zijn en correct functioneren.
Gebruik het apparaat alleen met de meegeleverde wegwerpbare of oplaadbare batterij.
Laad de oplaadbare batterij alleen op in het meegeleverde Batterijvoeding 20-oplaadstation.
Dit apparaat wordt op één patiënt tegelijk gebruikt.
Medische elektrische apparatuur die niet is beveiligd tegen defibrillatie, moet tijdens het defibrilleren
worden losgekoppeld.
Gebruik de defibrillator niet op een patiënt die op een natte ondergrond ligt.
Vertrouw niet uitsluitend op het hoorbare alarmsysteem voor patiëntbewaking. Instelling van het
alarmvolume op een laag niveau of uitschakeling ervan kan leiden tot een gevaarlijke situatie voor de
patiënt. Onthoud dat de alarminstellingen moeten worden aangepast aan de verschillende patiëntsituaties
en dat het voortdurend nauwlettend in de gaten houden van de patiënt de meest betrouwbare manier is
van veilige patiëntbewaking.
Voer geen functionele testen uit wanneer het apparaat op een patiënt is aangesloten; de patiënt kan
hierdoor een schok krijgen.
Houd de patiënt nauwlettend in het oog tijdens de therapie. Vertraging bij het toedienen van een schok kan
ertoe leiden dat een ritme dat eerder is aangeduid als schokbaar spontaan verandert in niet-schokbaar, met
onjuiste schoktoediening als gevolg.
Houd bij de behandeling van patiënten met een implanteerbare pacemaker de pads zo mogelijk uit de
buurt van de inwendige pacemakergenerator, om schade aan de pacemaker te voorkomen.
Om onopzettelijke ontkoppeling te voorkomen, dienen kabels zodanig te worden geleid dat men er niet
over kan struikelen. Rol te lange kabels op en maak ze vast om het risico van verwarring of beknelling door
patiënten of personeel te beperken.
Raak tijdens contact met de patiënt de connectors, de batterijconnectors of andere apparatuur die onder
spanning staat niet aan; de patiënt kan hierdoor letsel oplopen.
1-2