Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Gebruik Van Microfoons; Opnemen; Meeluisteren Tijdens Opnemen; Stéréo - Philips N4418 Gebruiksaanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

aansluitingen zijn aanpassingskabels en tussenstekers verkrijg-
baar.
2. Voor het aansluiten van een U-apparaat (voor gelijk- en
wisselstroomnetten) zonder speciale bandrecorderaansluiting,
bijv. een t.v.-ontvanger, is het om veiligheidsredenen nood-
zakelijk uw handelaar te raadplegen.
GEBRUIK VAN MICROFOONS
Stereo opnamen kunt u maken met twee mono microfoons
of met een stereo microfoon, die in feite ook bestaat uit twee
aparte microfoons (microfoonhelften).
Mono opnamen kunt u maken met een mono microfoon (of
met twee mono microfoons als u de aansluit-/verlengkabel
4822 321 20211 gebruikt). Zet de microfoon(s) niet te dicht
bij de recorder, bij voorkeur niet op dezelfde tafel, om te
voorkomen dat bijgeluiden van de recorder door de micro-
foons) worden opgenomen.
Bij stereo opnamen moet u de microfoon(s) zo plaatsen dat
de microfoon (of microfoonhelft) voor het linker kanaal naar
het linker gedeelte, en die voor het rechter kanaal naar het
rechter gedeelte van de geluidsbron(nen) is gericht.
Zowel bij stereo als bij mono opnamen van muziek, zang enz.
moet de meest geschikte afstand van de microfoon(s) tot de
geluidsbron(nen) door proefopnamen worden vastgesteld.
Bij het opnemen van spraak is de beste afstand tussen mond
en microfoon(s) ca. 30 cm.
Het stereo effect wordt sterker naarmate het linker en rechter
gedeelte van de geluidsbron verder uit elkaar worden geplaatst
of de microfoons dichter bij hun gedeelte van de geluidsbron
worden gebracht
De akoestiek van de ruimte waarin wordt opgenomen is mede
bepalend voor de kwaliteit van de opname.
Als u bijv. spraak opneemt in een ruimte met grote geluids-
reflecterende oppervlakken, zoals grote ramen en kale muren,
dan ontstaat in de opname een hinderlijke nagalm. Dit kunt
u vermijden door dichter bij de microfoon te spreken of
door de gordijnen te sluiten en zo mogelijk de muren met
kleden of iets dergelijks te bedekken. Bij het opnemen van
muziek en zang is er echter nagalm nodig om de opname goed
te laten klinken. In dit geval behoeft u de gordijnen dus niet
te sluiten.
OPNEMEN
(stereo of mono)
Inleiding
• Tijdens het opnemen wordt een vorige opname op hetzelfde
deel van de band automatisch uitgewist.
• De sterkte waarmee het geluid op de band wordt vastgelegd
is bepalend voor de geluidskwaliteit bij weergeven. Is dit
"opneemniveau" te laag, dan is bij het weergeven teveel ruis
hoorbaar; is het te hoog, dan klinkt de weergave vervormd. Het
opneemniveau wordt ingesteld met de opneemniveaurege-
laars en gecontroleerd met de opneemniveau-indicator(s).
Het opneemniveau kan voor het begin van de opname wor-
den ingesteld; is dit door omstandigheden onmogelijk, dan
kan het ook tijdens de opname gebeuren.
• De stand van de volume en klankkleurregelaars van een
radio enz. met recorderaansluiting heeft geen invloed op de
opname.
• Om ongewenst mengen van geluiden te voorkomen, moet
bij microfoonopnamen opneemniveauregelaar 23 op "0"
staan en moeten bij alle andere opnamen de opneemniveau-
regelaars 21 en 22 op "0" staan.
Opnemen
• Sluit de microfoon of het apparaat waarvan u wilt opne-
men aan op de daarvoor bestemde bus.
• Zet de ingangskeuzeschakelaar (5) in de juiste stand:
"TUN" voor tuner (bus 38),
'TAPE" voor radio/tweede recorder (bus 37),
"AUX" voor grammofoon enz. (bus 36),
"PHON" voor HiFi-grammofoon (bus 35).
Microfoonopnamen zijn in elke stand mogelijk.
• Zet de functieschakelaar (8) op "NOR".
• Zet de snelheidskeuzeschakelaar(9) op de door u gewenste
snelheid.
• Zet de spoorkeuzeschakelaar (7) in de stand "ST" voor
stereo programma's en in de stand "1-4" of "3-2" voor mono
programma's.
• Druk de pauzetoets (17) en de opneemtoets (18) tegelijk.
• Laat het aangesloten apparaat spelen of spreek (zing) in de
microfoon(s) en schuif opneemniveauregelaar
— 23 (voor radio, versterker, grammofoon of tweede
recorder),
— 22 (voor stereo microfoonopnamen - rechter kanaal)
— 21 (voor stereo microfoonopnamen — linker kanaal—, en
voor mono microfoonopnamen)
zover naar boven dat tijdens de luidste passages de wijzer van
de opneemniveau-indicator(s) 28 (en 29) juist tot aan de "0"
aan het begin van de rode streep uitslaat (fig. 7). Het opneem-
niveau is dan juist ingesteld. Komt de wijzer niet tot aan de
"0", dan is het opneemniveau te laag; slaat de wijzer steeds
uit tot voorbij de "0", dan is het opneemniveau te hoog.
(De ene rij cijfers geeft een verdeling in decibels (dB), de
andere in procenten.)
• Start nu het opnemen door de starttoets (16) te drukken.
Controleer van tijd tot tijd het opneemniveau; regel het
zonodig geleidelijk bij.
• Druk voor korte onderbrekingen de pauzetoets (17).
• Druk om te stoppen de stoptoets (19).
MEELUISTEREN TIJDENS OPNEMEN
Om te controleren wat op de band wordt opgenomen, kunt u
tijdens het opnemen meeluisteren via de luidsprekers of via
een hoofdtelefoon. Dit laatste is vooral aan te bevelen bij het
maken van microfoonopnamen, omdat dan wordt vermeden
dat het geluid van de luidsprekers doordringt tot de
microfoon(s) ("rondzingen").
a. Via de luidsprekers
• Zet schakelaar 6 in de gewenste stand (zie "DRIE-KOP-
PEN-SYSTEEM").
• Stel de geluidssterkte in met de geluidssterkteregelaar
(26), de klankkleur met de toonregelaars(24 en 25) en het
geluidsbeeld met de balansregelaar (27).
b. Via een hoofdtelefoon
• Sluit de hoofdtelefoon aan op bus 13.
• Zet schakelaar 6 in de gewenste stand (zie "DRIE-
KOPPEN-SYSTEEM").
• Stel de geluidssterkte in met de geluidssterkteregelaar
(26), de klankkleur met de toonregelaars (24 en 25) en het
geluidsbeeld met de balansregelaar (27).
7

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave