Hoofdstuk 1
Bevestig GNSS-antennes zodanig dat ze vrij zicht op de hemel hebben.
l
Rondom de antenne wordt een vrije ruimte van 1 m (39 inches) aanbevolen om
l
veelvoorkomende verstoringen te voorkomen. Plaats in dit gebied geen mobiele,
radio- of andere GNSS-antennes.
Bevestig de antenne op het hoogste punt van de machine. Bevestig de antenne
l
niet op een plek waar obstakels (bakken/containers, het dak van de cabine, fra-
mes van werktuigen, structurele elementen) de ontvangst kunnen belemmeren.
Opmerking:
de grondplaat van de antenne en breidt zich vervolgens naar boven uit.
GNSS is een line-of-sight-systeem. Er mogen zich dus geen obstakels bevinden tussen
l
de satelliet en de GNSS-antenne.
Gebouwen, boomtakken en onderdelen van de tractor (zoals daken van glasvezel
l
of metaal) kunnen schommelingen in de signaalsterke veroorzaken of het signaal
helemaal tegenhouden.
Elektrische en magnetische velden kunnen GNSS- of L-bandsignalen verstoren.
l
Bevestig geen GNSS-ontvangers of -antennes in de buurt van apparatuur zoals
l
mobiele of radioantennes, elektromotoren, generatoren, alternatoren, stro-
beverlichting, radiozenders enzovoort.
Elektriciteitsmasten, radioschotels, zendmasten, andere actieve antennes enzo-
l
voort kunnen het GNSS-signaal ook verstoren.
Plaats de mobiele en reserveantennes van de perceelhub minstens 1 m (39 inches) van
l
elkaar. Plaats geen andere mobiele, radio- of GNSS-antennes in dit gebied.
Slanggeleiding
Het woord "slang" wordt gebruikt voor het beschrijven van alle flexibele, vloeistofhoudende
componenten. Gebruik de volgende richtlijnen en aanbevelingen bij het aansluiten en
geleiden van slangen tijdens het installeren of onderhouden van dit Raven-systeem:
Laat beschermdoppen/afdekkingen over de slanguiteinden totdat het uiteinde op het
l
hydraulische systeem wordt aangesloten, om te voorkomen dat vervuilende stoffen in
het systeem terecht komen.
6
De ontvangst van de antenne begint doorgaans 5° tot 10° boven