10. Pompinstellingen en pompcapaciteit
10.1 Relatie tussen pompinstelling en pompcapaciteit
Afbeelding
29
laat de relatie zien tussen de pompinstellingen en de pompcapaciteit door middel van curves. Zie ook paragraaf
13.
Capaciteitscurves.
H
Afb. 29 Pompinstelling in relatie tot pompcapaciteit
Instelling
Pompcurve
AUTO
Hoogste tot laagste
ADAPT
fabrieksinstel-
proportionele druk-
ling
curve
Laagste proportionele
PP1
drukcurve
Tussenliggende pro-
PP2
portionele drukcurve
Hoogste proportio-
PP3
nele drukcurve
Laagste constante
CP1
drukcurve
Tussenliggende con-
CP2
stante drukcurve
Hoogste constante
CP3
drukcurve
III
Toerental III
II
Toerental II
I
Toerental I
I
Functie
De AUTO
-functie stelt de pomp in staat om de pompcapaciteit automatisch te regelen bin-
ADAPT
nen een vastgesteld capaciteitsbereik. Zie afb. 29.
• De pompcapaciteit aanpassen aan de grootte van het systeem.
• De pompcapaciteit aanpassen aan variaties in de belasting.
Bij AUTO
wordt de pomp ingesteld op regeling op basis van proportionele druk.
ADAPT
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de laagste proportionele
drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 29.
De opvoerhoogte (druk) daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmte-
vraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de tussenliggende propor-
tionele drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 29.
De opvoerhoogte (druk) daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmte-
vraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de hoogste proportionele
drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 29.
De opvoerhoogte (druk) daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmte-
vraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de laagste constante druk-
curve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 29.
De opvoerhoogte (druk) wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de tussenliggende constante
drukcurve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 29.
De opvoerhoogte (druk) wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de hoogste constante druk-
curve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 29.
De opvoerhoogte (druk) wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
De pomp draait met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze draait met een
constant toerental.
Bij toerental III is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de maximale curve te
draaien. Zie afb. 29.
U kunt de pomp snel ontluchten door deze korte tijd op toerental III in te stellen. Zie paragraaf
9.2 Ontluchten van de
pomp.
De pomp draait met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze draait met een
constant toerental.
Bij toerental II is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de tussenliggende curve te
draaien. Zie afb. 29.
De pomp draait met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze draait met een
constant toerental.
Bij toerental I is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de minimale curve te
draaien. Zie afb. 29.
PP3
CP3
PP2
CP2
PP1
CP1
III
II
17