72
BEDIENING
BEDIENING EN VERZORGING VAN EEN NIEUWE
MOTOR
Uw motor is voorzichtig getest en afgesteld in de fabriek, maar verder
inlopen is nodig. Vermijd hard gebruik van de motor binnen de eerste
100 bedrijfsuren.
Unit nooit onder volle belasting laten draaien tot de motor opgewarmd
is.
Motor nooit voor lange perioden onbelast laten draaien teneinde het
risico van verglazen van cilinderboringen tot een minimum te
bepreken.
Bij bedienen van de motor, altijd acht slaan op het volgende als de
motor tekenen van abnormaliteit geeft.
(1) Motoroliedruk – De motoroliedruk wordt bewaakt door een
schakelaar die de motor stopt wanneerd de druk tot onder een
vooringestelde waarde daalt. Als de motorolie manometer minder dan
30 psi aanwijst of continu schommelt, motor stoppen en oliepeil
controleren. Als het peil juist is, uw plaatselijke Doosan leverancier of
filiaal raadplegen om de oorzaak vast te stellen.
(2) Koelmiddel temperatuur – De motorprestaties worden nadelig
beïnvloed als de motor koelmiddel temperatuur te hoog of te laag is. De
normale koelmiddel temperatuur is 75 tot 85°C (167 tot 185°F).
Oververhitting
VOORZICHTIG:
Als u ontsnappende stoom ziet of hoort of andere redenen hebt om te
vermoeden dat er ernstige oververhitting aanwezig is, de motor
onmiddellijk stoppen.
Als de motor koelmiddel temperatuurmeter (indien aanwezig)
oververhitting aanwijst, of wanneer u redenen hebt om te vermoeden
dat de motor oververhit kan raken, het volgende doen:
S Servicekraan sluiten om belasting te verminderen.
S Motor twee of drie minuten op stationair toerental laten draaien. Als
de motor koelmiddel temperatuur niet begint te dalen, motor
uitschakelen en als volgt verder gaan:
VOORZICHTIG: Om brandwonden te voorkomen:
S Nooit motorkap of deur openen als u stoom of koelmiddel ziet of
hoort ontsnappen. Wachten tot geen ontsnappende stoom of
motorkoelmiddel zichtbaar of hoorbaar is alvorens de motorkap of deur
te openen.
S Nooit de radiatordop of de dop van de motorkoelmiddel reservetank
afnemen als het koelmiddel in de reservetank kookt. Ook niet de dop
van de radiator afnemen terwijl motor en radiator nog steeds heet zijn.
Kokende vloeistof en stoom kunnen onder druk uitgestoten worden als
een of beide doppen te vroeg afgenomen worden.
Als er geen stoom of motorkoelmiddel zichtbaar of hoorbaar is, de
motorkap of deur openen. Als het koelmiddel kookt, wachten tot dit
stopt alvorens verder te gaan. Het motor koelmiddel peil moet tussen
de "MAX COLD" en "MIN" streepjes op de reservetank staan.
7/51, 7/71, 12/56
Controleren dat de ventilatorsnaar niet gebroken of van de poelie
afgelopen is, en dat de ventilator draait bij het starten van de motor. Als
het peil van het koelmiddel in de reservetank laag is, uitkijken naar
lekken in de radiatorslangen en –aansluitingen, radiator en waterpomp.
Als u ernstige lekken vindt, motor niet laten draaien tot deze problemen
hersteld zijn. Als u geen lek of ander probleem vindt, WACHTEN TOT
DE MOTOR AFGEKOELD IS, dan voorzichtig koelmiddel in de
reservetank gieten.
(Motorkoelmiddel is een mengsel van ethyleen glycol antivries en
water. Voor juiste antivries en mengverhouding, zie "Motorzorg bij lage
temperaturen".)
VOORZICHTIG: Om brandwonden te voorkomen, geen antivries of
motorkoelmiddel op het uitlaatsysteem of hete motordelen morsen.
Onder bepaald omstandigheden kan de ethyleen glycol in het
koelmiddel brandbaar zijn.
Als het koelmiddel peil in de reservetank juist is, maar er nog steeds
tekenen van oververhitting zijn en geen oorzaak ontdekt was, uw
plaatselijk Doosan filiaal of dealer raadplegen.
Overkoeling
Bedrijf van de motor bij lage koelmiddel temperatuur verhoogt niet
alleen het olie en brandstof verbruik, maar leidt tevens tot vroegtijdige
slijtage van onderdelen, dat op zijn beurt tot motorstoring kan leiden.
Controleren dat de motor zijn normale bedrijfstemperatuur van 75 tot
85°C (167 tot 185°F) bereikt binnen tien minuten na starten.
(3) Uurmeter
Deze meter geeft het aantal bedrijfsuren van de motor aan. Verzekeren
dat de meter altijd in werking is wanneer de motor draait. Tijden voor
periodiek onderhoud worden bepaald op basis van de bedrijfsuren die
op de meter getoond worden.
(4) Lekkage van vloeistoffen en uitlaatrook
Regelmatig controleren op smeermiddel, brandstof, koelmiddel en
uitlaatrook lekkage.
(5) Abnormaal motorgeluid
Bij eventueel abnormaal motorgeluid uw plaatselijk Doosan filiaal of
dealer raadplegen.
(6) Staat van uitlaatrook
Controleren op abnormale uitlaatrook kleur.
STOPPEN VAN MOTOR
(1) Servicekranen sluiten
(2) Laat voordat u de motor afzet de motor afkoelen door hem nog drie
minuten met verminderde belasting te laten draaien. Controleer in die
tijd of de motor ongewone geluiden maakt.
STALLEN VOOR LANGE PERIODE
Als de machine voor lange duur buiten bedrijf is, moet hij tenminste
eenmaal per week gestart worden en onder belasting draaien voor
tenminste 15 minuten nadat hij zijn normale bedrijfstemperatuur bereikt
heeft.
Als dit niet mogelijk is,
S Tap niet het koelwater af
S Verwijder stof en olie van de buitenkant van de motor.
S Vul de brandstoftank volledig, of ledig hem geheel.
S Smeer de acceleratieverbindingen en elektrische aansluitingen
S Koppel de negatieve accupool los