STORING
De luchtuitlaat−
kapaciteit is te laag.
De compressor raakt
oververhit.
oververhit
Er bevindt zich teveel olie in
de uitlaatlucht.
De veiligheids
klep treedt in werking
klep treedt in werking.
De olie wordt in het
luchtfilter terugge−
stuwd.
stuwd
Machine loopt bij starten op
tot volle druk.
Machine weigert op te laden
bij indrukken van knop van
inlaatklep.
OORZAAK
Het toerental van de motor is te
laag.
Het luchtfilter is verstopt.
Er ontsnapt perslucht.
Onjuist ingesteld regulatie−
systeem.
Laag oliepeil.
De oliekoeler is vuil of zit verstopt.
Slechte oliekwaliteit.
De ventilatielucht wordt opnieuw
gecirculeerd.
De temperatuurschakelaar is
defekt.
Minder koellucht uit ventilator.
De terugvoer− leiding zit verstopt.
De afscheider− korf is lek.
De druk in het systeem is te laag.
De bedrijfsdruk is te hoog.
Foutieve aanstelling van de
regulateur.
Defekte regelklep.
Inlaatklep omjuist afgesteld.
Losse leiding/slang aansluitingen.
Veiligheidsklep defect.
Onjuiste stopprocedure gebruikt.
Inlaatklep defect.
Defecte uitlaat− terugslagklep.
Inlaatklep omjuist afgesteld.
Klepmagneet defect.
OPSPOREN VAN STORINGEN
OPLOSSING
Controleer de transducer en luchtfilter(s).
Kontroleer de luchtrestriktie−indikators en vervang de elementen indien nodig.
Kontroleer op lekkage.
Regulatiesysteem opnieuw instellen. Zie onder SNELHEIDS− EN
DRUKREGELING en ONDERHOUD in dit handboek.
Vul het oliereservoir bij en kontroleer deze op lekkage.
Reinig de koelribben van de oliekoeler.
Gebruik door Doosan aanbevolen olie.
Verplaats de compressor om te voorkomen dat de ventilatielucht opnieuw
cirkuleert.
Kontroleer de werking van de schakelaar en vervang deze indien nodig.
Ventilator en snaren controleren. Controleren op eventuele belemmeringen
binnen ventilatortunnel.
Kontroleer de terugvoerleiding, de afzuigleiding en de vernauwing op het
compressorgedeelte.
Maak ze schoon of vervang ze.
Vervang de afscheiderkorf.
Kontroleer de minimumdrukklep of de geluidsdemper .
Kontroleer de instelling en de werking van de regelklepleidingen.
Stel de regelklep bij.
Kontroleer de regelklep en vervang deze indien nodig.
Zie SNELHEIDS− EN DRUKREGELING onder ONDERHOUD in dit
handboek.
Alle leiding/slang aansluitingen controleren.
Ontlastdruk controleren. Eventueel defecte veiligheidsklep vervangen.
NOOIT PROBEREN DEZE TE REPAREREN!
Altijd juiste stopprocedure toepassen. Uitlaatklep sluiten en machine
stationair laten draaien alvorens te stoppen.
Juiste werking van inlaatklep(pen) controleren.
Klep van uitlaatpijp afnemen en werking controleren.
Zie SNELHEIDS− EN DRUKREGELING onder ONDERHOUD in dit
handboek.
Magneet vervangen. Electrisch circuit controleren door te voelen op eventuele
beweging terwijl men de knop indrukt.
53
7/51, 7/71, 12/56