452161.69.05 · 07/2013 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP L 8 IK-2
6 Opstelling
6
Opstelling
6.1
Algemeen
De warmtepomp is voor de hoekopstelling ontworpen. In combinatie met een luchtka-
naal (als toebehoren verkrijgbaar) aan de uitblaaszijde zijn ook andere opstellingen mo-
gelijk.
De lucht/water-warmtepomp moet in een vorstvrije en droge ruimte op een effen, glad
en horizontaal vlak opgesteld worden. Daarbij moet het frame rondom dicht bij de
grond liggen om een voldoende geluidsisolatie te garanderen. Is dit niet het geval, dan
kunnen bijkomend geluidsisolerende maatregelen nodig worden.
De warmtepomp moet zo zijn opgesteld, dat onderhoudswerkzaamheden probleem-
loos kunnen worden uitgevoerd. Dit is gewaarborgd, indien er een afstand van telkens
1 m aan de voorkant en links van de warmtepomp in acht genomen wordt. De zijdelen
mogen niet door aansluitleidingen afgedekt zijn.
Het toestel mag nooit in ruimtes met hoge luchtvochtigheid opgesteld worden. Bij
luchtvochtigheid van meer dan 50% en buitentemperaturen onder 0 °C kan aan de
warmtepomp en de luchtgeleiding condens ontstaan.
In de plaatsingsruimte mogen in geen enkel seizoen vorst of hogere temperaturen dan
35 °C voorkomen.
Bij installatie van de warmtepomp op een bovenverdieping moet het draagvermogen
van de vloer gecontroleerd worden en om akoestische redenen moet de trillingsont-
koppeling heel zorgvuldig gepland worden. Een opstelling op een houten vloer moet
afgewezen worden.
6.2
Condenswaterafvoer
Het tijdens het gebruik ontstane condenswater moet vorstvrij afgevoerd worden. Om
een perfecte afvoer te garanderen, moet de warmtepomp horizontaal staan. De con-
denswaterbuis moet minstens een diameter van 50 mm hebben en moet vorstveilig in
het afvalwaterkanaal geleid worden. Condens niet direct in klaarbassins en putten lei-
den. De agressieve dampen alsook een niet vorstvrij geplaatste condenswaterafvoer
kunnen de vernietiging van de verdamper tot gevolg hebben.
6.3
Geluid
Om contactgeluidoverdracht in het verwarmingssysteem te vermijden, moet de warm-
tepomp trillingsgedempt met het verwarmingssysteem verbonden worden (meegele-
verde slangaansluitingen spanningvrij monteren).
Evt. gebruikte luchtkanalen moeten geluidstechnisch van de warmtepomp ontkoppeld
worden om een contactgeluidsoverdracht op de kanalen te vermijden.
Bij directe aansluiting van beide luchtopeningen aan een wanddoorvoer kan de venti-
lator van driehoek- naar sterschakeling voor de geluidsreductie omgeklemd worden
(zie hiervoor aanwijzingen in de klemmenkast van de ventilator).
10