452235.69.07 · 09/2012 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP W 10 ID - WWP W 22 ID
7 Montage
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WB) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geïnstalleerd worden. De besturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K20.
5. De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de waterverwarmer moet bij
de capaciteit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De be-
sturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via de klemmen
X2/N en X2/K21.
6. De contactoren uit punten 3;4;5 worden in die stroomdistributie geïntegreerd. De
voedingskabel voor de ingebouwde buisverwarming moet conform de geldende
normen en voorschriften gedimensioneerd en beveiligd worden.
7. Alle geïnstalleerde elektrische leidingen moeten als duurzaam en stevige bedra-
ding uitgevoerd zijn.
8. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt op de klemmen X2/N en X2/M13
aangesloten.
9. De sanitairwateroplaadpomp (M18) wordt op de klemmen X2/N en X2/M18 aan-
gesloten.
10. De grond- resp. bronpomp (M11) wordt aan de klemmen 2/4/6 van K5 en PE aan-
gesloten. Wordt er een andere bronpomp gebruikt, dan moet de motorveiligheids-
schakelaar ter plaatse gecontroleerd en evt. vervangen worden.
11. Bij de warmtepomp is een terugloopvoeler geïntegreerd. Bij het gebruik van een
dubbel differentiedrukloze verdeler moet de terugloopvoeler in de dompelhuls in de
verdeler ingebouwd worden. Dan worden de enkele aders van de voeler op de
klemmen X3/GND en X3/R2.1 vastgeklemd. De brug A-R2 die bij levering tussen
X3/B2 en X3/1 zit, moet vervolgens naar de klemmen X3/1 en X3/2 verplaatst
worden.
12. De buitenvoeler (R1) wordt aan de klemmen X3/GND en X3/R1 vastgeklemd.
13. De warmwatervoeler (R3) is bijgevoegd bij de waterverwarmer en wordt aan de
klemmen X3/GND en X3/R3 vastgeklemd.
14