452235.69.07 · 09/2012 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP W 10 ID - WWP W 22 ID
7 Montage
7.5
Elektrische aansluiting
7.5.1 Algemeen
Alle elektrische aansluitingswerkzaamheden mogen alleen door een elektrotechnicus
of een vakmak voor specifieke werkzaamheden conform de
montage- en gebruiksaanwijzing,
landspecifieke installatievoorschriften, bijv. VDE 0100
technische aansluitvoorwaarden van de energiebedrijven en netbeheerders (bijv.
TAB) en
plaatselijke omstandigheden
uitgevoerd worden.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie van de warmtepomp mag de warmte-
pompmanager niet uitgeschakeld worden, en moet er stroming door de warmtepomp
plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord. Daarom is er afhankelijk van
de interne weerstand van een meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten
zijn, een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
Op de regelaar-klemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19; N1-J20; N1-J23; N1-J24 en de
klemmenstroken X3; X5.1 is lage spanning aanwezig. Wanneer er door bedradings-
fouten aan deze klemmen netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de warmte-
pompmanager.
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De tot 5-aderige elektrische kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp
resp. de primaire pomp wordt door de stroomteller van de warmtepomp in de
warmtepomp geleid. De leiding voor de warmtepomp wordt hierbij via de EVB-
contactor (indien vereist) geleid.
Aansluiting van de voedingskabels gebeurt aan het schakelpaneel van de warmte-
pomp via de klemmen: X1: L1/L2/L3/N/PE resp. X1: L10/L20/L30/N0/PE.
Wordt er geen EVB-contactor gebruikt, kan de voeding van de elektrische lasten
via een gemeenschappelijke toevoerkabel gebeuren (bruggen van de voedingen
met meegeleverde bruggen). De spanningsvoorzieningen moeten voorzien worden
van een alpolige afschakeling met minstens 3 mm contactopeningsafstand (bijv.
EVB-veiligheidsschakelaar, contactor) en een alpolige vermogensschakelaar met
één uitschakeling voor alle buitenkabels (uitschakelstromen en karakteristieken vol-
gens toestelinformatie; bijkomende details zie schakelschema).
OPGELET!
ACHTUNG
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het opstarten van
de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende aanwijzing wordt in de
warmtepompmanager weergegeven (bedrading aanpassen).
2. De 3-aderige elektrische kabel voor de warmtepompmanager (verwarmingsrege-
laar N1) wordt in de warmtepomp geleid.
Aansluiting van de stuurleiding aan het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X2: L/N/PE.
Het stroomverbruik van de warmtepomp vindt u in de productinformatie of op het
typeplaatje.
De kabel (L/N/PE ~230V, 50 Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar afgetakt resp. op
de huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de ener-
giebedrijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 // 2/4/6) en
een hulpcontact (NO-contact 13/14) moet op de capaciteit van de warmtepomp
passen en ter plaatse geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar (13/14) wordt van de klem-
menstrook X3/G naar de inplugstekker X3/A1 doorgelust. LET OP! Lage span-
ning!
13