452236.69.05 · 01/2016 · Rei
Montage- en bedieningshandleiding
WWP S 6 IDT-2 - WWP S 11 IDT-2
7 Montage
Bij installaties met een bovengemiddeld groot specifiek installatievolume van 50 l/kW
raadt de norm VDI 2035 het gebruik van gedemineraliseerd water en een pH-stabilisa-
tor aan op het corrosiegevaar in de warmtepomp en de verwarmingsinstallatie te mini-
maliseren.
ACHTUNG
OPGELET
Bij gedemineraliseerd water moet erop gelet worden dat de minimaal toegestane pH-
waarde van 7,5 (minimaal toegestane waarde voor koper) niet onderschreden wordt.
Een onderschrijding kan tot vernietiging van de warmtepomp leiden.
Minimaal debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn.
Dit kan door een voortdurend geopende verwarmingskring, b.v. in een door een kamer-
temperatuurregelaar (als speciaal toebehoren verkrijgbaar) geregelde referentieruimte,
worden bereikt.
Opmerking
Bij niet in acht nemen kunnen er storingen in de installatie ontstaan.
Indien de warmtepompmanager en de verwarmingscirculatiepompen bedrijfsklaar zijn,
werkt de vorstbeveiligingsfunctie van de warmtepompmanager. Bij buitenbedrijfstelling
van de warmtepomp of bij stroomuitval moet de installatie worden geleegd. Bij warm-
tepompsystemen waarbij stroomuitval niet herkend kan worden (vakantiehuis), moet de
verwarmingskring met een geschikte vorstbeveiliging worden gebruikt.
Het volume van het verwarmingswater moet door de ontwerper van de installatie wor-
den gecontroleerd. Een expansievat en een veiligheidsventiel moeten ter plaatse geïn-
stalleerd worden (overeenkomstig DIN 4751 deel 1). Tabellen in catalogi van fabrikan-
ten vereenvoudigen het dimensioneren naar waterinhoud van de installatie.
7.3
Aansluiting aan de kant van de warmtebron
De aansluiting dient als volgt te worden uitgevoerd:
De glycolwaterleiding op het vertrek en de terugloop van de warmtepomp aansluiten.
Een expansievat en een veiligheidsventiel moeten ter plaatse geïnstalleerd worden
(overeenkomstig DIN 4751 deel 1).
Hierbij moet het hydraulische aansluitschema in acht genomen worden.
Het meegeleverde filter moet ter plaatse in de glycolwateringang van de warmtepomp
gemonteerd worden.
Het glycolwater moet vóór het vullen van de installatie worden vervaardigd. De concen-
tratie glycolwater moet minimaal 25 % zijn. Hierdoor is vorstvrijheid tot -14 °C gewaar-
borgd.
Er mogen uitsluitend antivriesmiddelen op mono-ethyleenglycol- of propyleenglycolba-
sis worden gebruikt.
Het warmtebronsysteem moet worden ontlucht en op dichtheid worden gecontroleerd.
ACHTUNG
OPGELET
Het glycolwater moet ten minste voor 25 % uit een antivries- en
corrosiebeschermingsmiddel op mono-ethyleenglycol- of propyleenglycolbasis
bestaan en moet voor het vullen worden gemengd (We raden Weishaupt
glycolwaterwarmtedrager kant-en-klaarmengsel aan).
OPGELET
ACHTUNG
In de warmtebronkring moet ter plekke een geschikte luchtafscheider (afscheider van
microluchtbellen) worden aangebracht
17