• Het gereedschap of een accessoire (zoals kabels) niet gebruiken of aanraken met natte
handen.
• Plaats het instrument op een vlakke ondergrond, zodat als er condensatie uit de
specifieke uitlaat lekt, deze niet in contact komt met de elektrische kabels, de
stopcontacten en elk type elektrisch apparaat onder spanning.
Voorzorgsmaatregelen:
• Houd afstand tot het gereedschap na opstarten van de bedieningsfases.
• Indien een medische prothese heeft (zoals: pacemaker), controleer dan samen met uw
dokter over de geschiktheid om het gereedschap te gebruiken of er bij in de buurt te
zijn.
3.4 Apparaatveiligheid
Voorzorgsmaatregelen:
• Plaats het apparaat op een droge plek.
• Het apparaat niet gebruiken nabij of blootstellen aan hittebronnen.
• Plaats het instrument zodanig dat het goed geventileerd wordt.
• Gebruik nooit bijtende chemicaliën, oplosmiddelen of krachtige reinigingsmiddelen om
het apparaat schoon te maken.
• Berg het gereedschap altijd op na gebruik.
Voorzorgsmaatregelen:
• Het instrument niet schudden, stoten of laten vallen.
• Buig nooit de kabels en plaats er geen voorwerpen op.
• Voer geen enkele ingreep uit die het instrument kan beschadigen.
• Het apparaat niet openen of ontmantelen.
10
De tijdens de bedieningsfases gebruikte stroom wekt
Elektro-Magnetische Velden (EMF) op in de buurt van het
gereedschap.
Zelfs al is het van lage intensiteit, zouden deze velden
kunnen interfereren met medische prothesen, zoals
pacemakers.
Het instrument is ontworpen voor gebruik in de
omgevingsomstandigheden die zijn aangegeven in het
hoofdstuk "Technische kenmerken".
Het
instrument
gebruiken
temperatuur- en vochtigheidswaarden verschillend dan
deze aangegeven, zouden zijn efficiëntie negatief kunnen
beïnvloeden.
Het instrument is ontworpen om mechanisch stevig en
geschikt te zijn voor gebruik in de werkplaats.
Onzorgvuldig
gebruik
belasting kunnen de efficiëntie schaden.
in
een
omgeving
en
overmatige
mechanische
met