Luchtstroom
Lucht dat door het luchtfilter (AF) in het compressor
element
(CE)
wordt
aangezogen
samengedrukt. Druklucht en olie gaan via de
luchtuitvoer naar de luchtketel/olieafscheider (AR/
OSE).
Een controleklep in de ontlader voorkomt terugloop
van de druklucht zodra de compressor wordt
uitgeschakeld. In de luchtketel (AR) wordt de meeste
olie verwijderd uit het lucht/olie-mengsel; de
overgebleven olie wordt verwijderd door het
olieafscheider-element (OSE).
De olie wordt opgevangen in de opvangbak aan de
onderkant van het olieafscheider element.
De lucht verlaat de ontvanger via een minimum
drukklep (MPV), deze voorkomt dat de druk in de
ketel lager wordt dan de minimale werkdruk
(aangegeven in het hoofdstuk Beperkingen), zelfs
wanneer de luchtkranen open staan. Dit is om er voor
te zorgen dat de olie-injectie toereikend is en om
olieverspilling te voorkomen.
De MPV functioneert ook als terugslagklep, die
voorkomt dat eventuele drukopbouw in het systeem
achter de compressor ontsnapt via de compressor.
Het
systeem
is
voorzien
temperatuurschakelaar (TS).
Er is een spuiklep gemonteerd in de ontlader om
automatisch de luchtketel (AR) te ontluchten zodra de
compressor wordt uitgeschakeld.
Oliesysteem
Het onderste deel van de luchtketel (AR) functioneert
wordt
als olie tank.
Luchtdruk forceert de olie uit de luchtketel/olie
afscheider (AR/OSE) door de oliekoeler (OC), het
olie filter (OFc) en de koelmantels van de permanente
magneetmotor (PMM) in het compressor element
(CE).
Het compressor element is voorzien van een
oliegalerij in de onderkant van de behuizing. De olie
voor de rotor smering, koeling en afdichting wordt
geïnjecteerd via gaten in de oliegalerij.
De lagers worden gesmeerd door olie dat in de
behuizing van de lagers wordt geïnjecteerd.
De geïnjecteerde olie, gemengd met de druklucht,
verlaat het compressor element en gaat opnieuw in de
luchtketel hier wordt het van de lucht gescheiden
zoals beschreven in hoofdstuk Luchtstroom.
De olie die in de opvangbak aan de onderzijde van het
olieafscheider-element wordt opgevangen, wordt via
een slang terug in het systeem gebracht, deze slang is
ook voorzien van een debietbegrenzer.
De olie die in de opvangbak aan de onderzijde van het
olieafscheider-element (OSE) wordt opgevangen,
van
een
wordt via een slang terug in het systeem gebracht,
deze slang is ook voorzien van een debietbegrenzer.
De oliefilter-omloopklep (BPV) gaat open wanneer
de drukverlaging van het filter groter is dan normaal,
als gevolg van een verstopt filter. De olie wordt dan
om het filter heengeleid en wordt niet gefilterd. Dit is
de reden dat het oliefilter regelmatig moet worden
vervangen (zie hoofdstuk Onderhoudsschema).
- 20 -
Elektropneumatisch continu-
regelingssysteem
De
compressor
is
voorzien
elektropneumatisch continu-regeling systeem. Dit
systeem zorgt ervoor dat de druk van de luchttoevoer
zo is geregeld dat de druk in de de druk van de
luchtketel gelijk is aan de druk die is ingesteld op het
bedieningspaneel. De luchtuitvoer kan worden
ingesteld van maximum lucht tot geen lucht door:
1. De snelheid van de motor in te stellen tussen de
maximum en minimum snelheid.
2. Regeling van de luchtinlaat.
De luchtketeldruk wordt door de besturingsunit
gedetecteerd via de werkdruksensor. Als de druk in de
luchtketel hoger is dan de ingestelde druk, zal de
regelaar eerst de motorsnelheid verlagen in een
poging de luchtketeldruk gelijk te krijgen aan de
ingestelde waarde. Als de motorsnelheid op de
laagste stand staat en de luchtketeldruk nog steeds
hoger is dan de ingestelde waarden, zal de regelklep
starten met het creëren van regeldruk. Door de druk te
verhogen zal de ontlader zijn toerental verhogen en
minder lucht in het compressor element blazen,
hierdoor gaat de druk in de luchttank omlaag.
Als de druk in de luchttank lager is dan de ingestelde
waarde
draait de motor op het hoogste toerental en is de
regeldruk het laagst. De maximale motorsnelheid
hangt af van de ingestelde druk (wanneer flow boost
= uit) en de huidige regeldruk (wanneer flow boost =
aan). De werkdruk wordt door de regelaar geregeld en
kan worden ingesteld op een waarde tussen 5 bar
(72,5 psi) en 13 bar (188,5 psi) in stappen van 0,1 bar.
van
een